MILITAIRE VOORLICHTING OP SCHOOL

Nóg zie ik hem hangen, die plaat. Het was op de lagere school. De wanden van het lokaal waren met aanschouwelijk onderwijs behangen in de vorm van de bekende schoolplaten. Weet u het nog? Die Romeinse vesting en die christenprediker tussen woeste Germanen en die kaalhoofdige monniken in de stille kloosterzaal en die zwierige meneer uit het straatbeeld in de Gouden Eeuw en die stijve Synode van Dordrecht en Luther met zijn theatrale armgebaar en prinses Wilhelmina (wat ’n krullen had ze!) bij Goejanverwellesluis en die saaie trekschuit... Maar die ene plaat boeide me het meest. Het was „Floris de Vijfde door de edelen vermoord”. Bloeddorstig hakken de mannen op de gehate graaf in, die van zijn paard valt en sterft. Je hóórde hem kermen. En je vond het „gemeen”. Die plaat heeft geen wreedaard noch een vredestichter van me gemaakt. Ik geloof niet in de opvoedende of bedervende invloed van wandplaten. Maar het prikkelde mijn fantasie. Wanneer ik nu een van de kinderen naar school breng en ik zie die plaat weer hangen (heus, op vele scholen hangen ze nog!), dan glimlach ik. Niet omdat er weer iets in mijn fantasie wakker wordt, maar omdat er met die plaat op onze school eens iets gebeurde. Het was in de jaren kort na de eerste Wereldoorlog. Een golf van antimilitarisme ging over ons land en andere landen. „Nooit meer oorlog!” klonk het. Er was nog geen dienstweigeringswet, maar er waren wel dienstweigeraars. „Herman Groenendaal moet vrij” stond op de straten gekalkt. Toen was er eens een heftig gesprek tussen de onderwijzers op school. En onze meester (zo een met een kuif en een pilobroek aan) nam de plaat weg en hing er iets anders voor in de plaats. Hij zal er ook wel een preek bij hebben afgestoken. Daar weet ik niets meer van, evenmin als van al z’n andere preken. Maar de gebeurtenis werd een herinnering. En mijn herinnering zegt: er mocht op school geen oorlogsgruwel aan de wand hangen, al was het dan ook uit de tijd van Floris de Vijfde.

Hieraan moet ik denken in deze dagen. Want heenwijzingen naar oorlogsgruwel dringen de scholen binnen. Niet alleen door platen, maar vooral door praten. De minister heeft aan gemeente- en schoolbesturen (het betreft hier ULO- en Technische Scholen) geschreven, dat er aanplakbiljetten en brochures op school komen om de jeugd voor te lichten over de opleiding tot beroepsonderofficier. Er komt ook mondelinge voorlichting en er zijn excursies en leger-jeugddagen. Vele scholen namen er al aan deel. Wandplaten worden niet meer verwijderd, maar opgehangen. Men vindt het niet zo erg meer. Er zijn ook scholen, die het niet doen, en onderwijzers, die protesteren. Ook de Nederl. Onderwijzersvereniging heeft geprotesteerd. Ik meen, terecht.

Wat gebeurt hier? Het woord „voorlichting” is misleidend. Wanneer de militaire dienst zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt wordt tijdens de leger-jeugddagen doordat er wedstrijden met prijzen, tractaties en een ritje op een tank aan verbonden zijn, dan gaat hier een wervende kracht van uit, die ons meer recht geeft om te spreken van propaganda. Indien het al niet de opzet is om de jeugd van 16 tot 20 jaar geestdriftig te maken voor het militaire werk, het effect van een beïnvloeding in militaristische richting is er wel. De schijn van neutraliteit dezer „voorlichting” kan dan ook niet gehandhaafd worden.

Daarbij is het de vraag, of deze voorlichting wel waarachtig is. Dat de jeugd hier in aanraking gebracht wordt met voorbereiding op afschuwelijk moordwerk en met werktuigen uit een reusachtige vernietigingsfabriek, waar mensen in massa geslacht worden en al wat mensen met moeite en offers opbouwden genadeloos wordt verwoest, dat zal bij deze voorlichting zoal niet verzwegen worden, dan toch in elk geval niet op de voorgrond staan. Een zeer lelijke en onchristelijke zaak als het oorlogsbedrijf wordt hier zo onschuldig en voor het geweten zo draagbaar mogelijk voorgesteld. Deze voorlichting is geparfumeerde propaganda. Dan was de plaat met Floris de Vijfde toch eerlijker...

Zal het Onderwijs op den duur weigeren, deze infiltratie van oorlogsgeest in de scholen te aanvaarden? De geest, waarin onze kinderen op school worden opgevoed is een geest van vredelievendheid en verdraagzaamheid, van verzoening der volken en samenwerking, van eerbied voor al wat leeft en bevordering van al wat de beschaving dient.

Ik veronderstel, dat van de onderwijzers in ons land er slechts weinigen zich tot de principiële antimilitaristen rekenen. Maar men mag toch wel verwachten, dat de Nederlandse onderwijzer zijn school niet beschikbaar stelt voor deze propaganda.

Het algemene verschijnsel, waar deze schoolvoorlichting een teken van is, is de probleemloze houding tegenover de bewapening. Alsof het hier slechts om beroepskeuze zonder meer ging! Alsof daar geen kwellende gewetensvragen aan vast zitten! De Hervormde Kerk in zijn tweeslachtige Herderlijke Brief en de Remonstrantse Broederschap in zijn verlegenheid met het oorlogsvraagstuk hebben dan toch in elk geval goed beseft, dat hier problemen zijn. En diegenen onder ons, in Partij en Kerk, die de bewapening menen te moeten aanvaarden, hebben dan toch aitijd verklaard, dit te doen zónder hoera-geroep. Maar hier worden de jongens in een hoera-stemming, als de lachende soldaat op de bekende affiches en in de couranten, een dagje naar de kazerne gebracht. Wie de bewapening niet

kon afwijzen onder ons, heeft altijd verklaard, dit te doen „met een bloedend hart”. Maar hier is een noodzakelijk kwaad tot een goed geworden, evenals dat bij de Parade in Amsterdam op de Koninginnedag het geval was. Deze probleemloze houding van geestdrift voor een zaak, die ook door niet-anti-militaristen bedenkelijk geacht wordt, noemen wij „militarisme”. Wij zijn gewoon, dit als een eigenschap van het Duitse volk te zien en te verachten. Wanneer dit in ons land nu ook al kan, dan openbaart zich weer eens de gevaarlijke geestelijke vergiftiging, die het gevolg is van het streven dergenen die het leger populair en de bevolking „war-minded” willen maken. Leger en dienstplicht zijn in ons volk nooit erg populair geweest. De reden hiervan is niet een geest van lauwheid en gemakzucht, maar onder andere een grote reserve, die de gemiddelde Nederlander altijd heeft gevoeld ten opzichte van het doel van het militaire werk. Het zou diep treurig zijn, wanneer de vermilitarisering van ons volk zover ging, dat deze reserve en deze zedelijke af keer van het militarisme niet meer tot de nationale deugden kunnen gerekend worden.

Vermilitarisering betekent, dat het militarisme een steeds groter deel van het volksleven zal gaan overheersen en onder zijn invloed brengen. Daarom is het ook geen uitglijding, maar iets, dat wezenlijk tot het militarisme behoort, wanneer dit nu ook op de schooi beslag gaat leggen. Wij zien hier, dat het militarisme in wezen een van de totalitaire machten van onze tijd is. Wie meent, dat men met de aanvaarding van de bewapening niet halverwege mag gaan en dat men dus ook de psychologische oorlogvoering dient te aanvaarden, als men eenmaal „ja” heeft gezegd tot de verdediging van de vrijheid van het Westen door wapenen, moet wel weten, wat hij daarmee doet. Hij aanvaardt een totalitaire macht. Ik meen, dat wij zover in een democratisch volk nimmer mogen gaan; en dat voortdurend waakzaamheid geboden is en vereist wordt van onderwijzers en ouders in dit geval; dat men altijd klaar zal moeten staan om grenzen te trekken daar, waar het militarisme de grenzen overschrijdt en binnendringt in gebieden, waar aan de mens ook de jonge mens een vrije keuze en een vrije ontwikkeling gelaten moeten worden.

Het zal duidelijk zijn, dat de oude strijdvraag: pro of contra de bewapening hier niet in het geding is. Juist zij, die „pro” zeiden (en het zijn verreweg de meesten in Kerk en Partij), maar tevens waarschuwden tegen de „innere Damonie” van de bewapening, zullen weten van waakzaamheid aan de grenzen van de geestelijke vrijheid en van een „Neen”, dat hier gesproken moet worden.

Dat ouders in totalitaire staten geen zeggenschap meer hebben over de opvoeding hunner kinderen, is een van de redenen, die landen van West-Europa zich hebben doen inspannen voor de bewapening. Wanneer echter militaire voorlichting, dus propaganda, op de scholen normaal gaat worden, dan zijn we reeds aan het begin van zulk een totalitaire situatie waarin de ouders, die hun kinderen toevertrouwden aan een school in de geest van hun eigen opvoeding en gezinsleven, machteloos moeten toezien, dat er invloeden op hun kinderen worden uitgeoefend, die zij verderfelijk vinden. Dan hebben wij met de bewapening binnengehaald een toestand, die we juist door bewapening wilden voorkomen.

Waar is die onderwijzer, die ook nu weer de oorlogsplaatjes èn de legerpraatjes uit de school verwijdert?

H. J. DE WIJS