latenheid van het onbeantwoorde kind zijn van de Vader van het Kruis.

Dat vechten heeft ook van Gogh gekend al is ’t overschaduwd door een krankheid ten dode. „La misère ne finera jamais”. De ellende zal nooit eindigen schijnen de laatste woorden te zijn geweest, die hij gesproken heeft. Toch zou ik deze man, onder het voorbehoud, waarmee het woord telkens gebruik moet worden, een moderne heilige willen noemen. Als Buchinan gelijk heeft, dat heiligen mensen zijn, die altijd aan het proberen blijven, dan is daarmee ook Van Gogh getypeerd, al is zijn religieuze strijd schijnbaar opgegaan en vervloeid in het eeuwig proberen van zijn kunst. En in dat worstelend proberen heeft hij ons uit de duisternis van zijn innerlijke bezorgdheid een erfenis van kleur en gloed en licht geschonken. Boven zijn grimmige eenzaamheid uit jubelt in zijn werk toch de stralende glans van overwinnend licht. En zo is meer nog voor de erfgenamen van zijn kunstenaarsgaven dan voor hem zelf doodsschaduw in morgenstond veranderd. Onder het voorbehoud, dat dit woord van Paulus hier „mutatis mutandis” geldt, denk ik toch, als ik mij verdiep in deze tragische figuur en zijn werk, aan die prachtige uitdrukking: zo betoont dan de dood zich werkzaam in óns, het leven in ü.

De mens is in zoverre een moderne heilige, als hij het offer brengt, waarin hij zich zelf verteert aan zijn opdracht. In hem openbaart zich typisch de zwakheid van de heilige, omdat hij in de krampachtigheid van zijn zieleworsteling niet toekomt aan de vrede en vreugde van de genade. Wie zal zeggen in hoeverre hem daarbij pathologische weerstanden in de weg stonden. Maar de kracht ontbreekt niet in deze heilige strijd om het licht, waar hij de erflater werd van een kunst, die in de beste zin van het woord populair is geworden. Merkwaardige contrasten tussen donker en licht uit zijn sociaalreligieuze periode en uit zijn latere tijd, als hij onweerstaanbaar geboeid wordt door de uitbundige glans over het landschap van Zuid-Frankrijk. Op de grenzen van licht en duisternis strijdt Van Gogh zijn eenzame strijd. Verrassend is de zege(n), die er uit overgebleven is en waarvan velen nog met eerbiedige dankbaarheid genieten.

Hij heeft in hoogte en diepte zijn strijd op leven en dood gestreden, een strijd, die gestreden moést worden. Het is het lot van de heilige daaraan verteerd te worden, ondanks de critiek op deze krampachtigheid, die door de zuivere leer goed bedoeld kan zijn, maar niet zelden voortkomt uit een onbewogenheid, die hiervoor nauwelijks begrip heeft.

Maar deze periode, die de gave des woords miste, deze heilige, die zo alleen stond, schijnbaar zonder de troost van het Evangelie, overweldigd door de eisen van wet en ideaal in goedheid en schoonheid, heeft toch de onvergankelijke gave ontvangen om door zijn schilderkunst in deze harde wereld harten tot ontroering te brengen en het heimwee wakker te roepen naar een wereld van schoonheid en goedheid, waar het licht niet meer ondergaat.

In dit jaar, waarin zovelen tot de vruchten van zijn kunst getrokken worden, mogen wij de méns Van Gogh niet vergeten, de eenzame strijder, de moderne heilige en wij willen hem dankbaar groeten, die in het offer van zich zelf zulk een overvloed van kunstschatten naliet. In hem streden religie en kunst een zware strijd en kwam ’t toch tot een vruchtbare ontmoeting.

M. V. d. V.

Na de wapenstilstand

Vrede zonder wraak

. stellig is het grootste probleem, door de wapenstilstand in Korea geschapen, dat van de vrede. De situatie, welke op 25 Juni 1950 aanleiding gaf tot de Noordkoreaanse agressie, is slechts in een enkel opzicht wezenlijk gewijzigd: de communistische wereld heeft ervaren, dat het Westen zich eensgezind teweer kan stellen tegen agressie. Overigens moeten wij constateren, dat de felle tegenstelling tussen Noord- en Zuid-Korea tengevolge van de langdurige en bloedige oorlog nog aanzienlijk vergroot is. Het gesprek over de vrede, dat nu moet volgen, zal dan ook nog heel wat moeilijker zijn dan het overleg over de beëindiging van een oorlog, welke Malik reeds in Juni 1951 een nodeloos bloedvergieten noemde.

Er zijn twee partijen, die kennelijk te hoge verwachtingen koesteren van de vrede, nl. communistisch China en de Verenigde Staten. De volgende door de New York Times geschreven regels geven een indruk van hetgeen Amerika zich ten doel stelt: „De wapenstilstand kan en mag niet neerkomen op een automatische terugkeer naar normale omstandigheden en, erger nog, naar apathie en lethargie. De worsteling moet worden voortgezet.” De Amerikanen willen niets liever dan de zeer krachtige houding voortzetten tegenover communistisch China en Noord-Korea, „opdat aan de communistische dreiging in Azië een halt wordt toegeroepen”. Daar tegenover is van Chinese zijde bij de vredesonderhandelingen stellig een poging te verwachten om te bereiken, dat

1) „het reactionnaire en gevaarlijke regime van Syngman Rhee zal verdwijnen”;

2) communistisch China lid wordt van de Verenigde Naties;

3) het restant van het nationalistische China op Formosa zal worden opgeruimd.

Als reden voor deze Chinese eisen zal worden opgegeven, dat al deze punten een bedreiging vormen voor de vrede. Het ligt voor de hand, dat daartegenover de Amerikanen het voortbestaan van het communistische regime in Noord-Korea, en de voortdurende Chinese ondersteuning van de Viethminopstandelingen in Indo-China (om een tweetal voorbeelden te noemen uit de lange rij Amerikaanse wensen) daartegenover een bedreiging van de vrede achten. Deze met elkander strijdige wensen tegenover elkander stellend, lijkt het er veel op, dat het gesprek tussen Oost en West zal vastlopen. Het is derhalve verkeerd, een zo vérgaand uitgangspunt te kiezen voor de Koreaanse vredesonderhandelingen.

Het heeft er alle schijn van, dat de Verenigde Staten in hun te onbezonnen anticommunistische streven alleen staan in de Westerse wereld. De Verenigde Naties als geheel zullen er in elk geval niet in meerderheid voor voelen. Lester Pearson, de Canadese minister van Buitenlandse Zaken, heeft de afkeer van dit Amerikaanse streven duidelijk onder woorden gebracht: „Slechts weinig landen in ons Westelijk verbond”, zo zeide hij, „zijn bereid om specifieke verplichtingen aan te gaan teneinde de communistische regeringen in Noord-Korea en Peking te verslaan.”

Het directe doel van het gemeenschap-

pelijke optreden van de in deze strijd verenigde volken is geweest de agressie te stuiten, opdat de aanvaller niet in zijn opzet zou slagen. Dit doel is bereikt. Uiteraard ligt het voor de hand, dat de Verenigde Naties vervolgens tot taak hebben om te proberen de oorzaken van deze gestuite agressie weg te nemen, maar daarop is slechts kans na „een vrede zonder wraak”, zoals de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Zweed Dag Hammarskjöld, ’t noemde. Overigens moet daarbij worden aangetekend, dat het militaire beloop van de strijd geenszins aanleiding geeft tot grote verwachtingen van een voortgezet militair avontuur in enig deel van Azië. De ontzaglijke Chinese aanval, welke kort geleden heeft plaats gevonden, is symbolisch voor de enorme kracht van de Chinezen. Is er dan ook maar enige reden om te veronderstellen, dat de Chinese communisten onder het juk willen doorgaan? Geen zinnig mens zal het geloven.

Wat dan wel? Wellicht is het het best, om zich vooral op practische daden van herstel te richten. Om de toestand in Zuid-Korea van voor het conflict te herkrijgen, is naar ruwe raming reeds een bedrag nodig van twee milliard dollar. Er zijn bijv. circa 700.000 woningen verwoest, anderhalf millioen burgers hebben het leven verloren, er zijn honderdduizend oorlogswezen te verzorgen. De cijfers voor Noord-Korea zullen niet veel gunstiger zijn. Eén keer minder is de strijd over dat gedeelte van het land gegaan, maar van beschietingen en bombardementen heeft het des te meer te verduren gehad.

Men zal onder zo gunstig mogelijke omstandigheden de bestaande toestand moeten bestendigen, omdat ter oplossing van de zeer verwikkelde en licht ontvlambare Aziatische vragen veel meer tijd en beleid nodig is dan een vredesconferentie van een aantal maanden kan opleveren. Ook dan zijn er overigens nog gevaren genoeg. Wij denken bijv. aan de wraakzuchtige Syngman Rhee, van wie stellig nog nieuwe avonturen te verwachten zijn.

Een oud principe der diplomatie is, dat overhaasting meestal schadelijk is. Voor de Aziatische problemen geldt zulks heden ten dage zeer duidelijk.

H. VAN VEEN

BENTVELDNIEUWS

Vacantiecursussen in het huis van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers te Bentveld (in de duinen bij Zandvoort).

Vacantie houden is niet alleen niets doen, het is ook weer nieuwe krachten verzamelen om het dagelijkse werk weer te kunnen verrichten: lichamelijke en geestelijke krachten.

Die kunt u opdoen in de door de A.G. geprojecteerde vacantiecursussen.

Van B—ls Augustus wordt nl. een cursus gegeven met het onderwerp: „De bijbel in de Europese cultuur”.

Thema’s: „De bijbel en de grondslagen van de westerse cultuur”. „De Bijbel in de literatuur”, „Rembrandt en de Bijbel”. „Bach en de Bijbel”, „Bijbel en Kerk”, „De herontdekking van de Bijbel”.

Sprekers: ds J. Wit, G. M. Kremer, mej. N. Posthumus Meyjes.

De leiding berust bij mej. ds W. H. Buijs.

In deze week zijn nog enkele plaatsen open. De groep kan nl. niet zó groot zijn, omdat nog een aan-