denker kan vèrtellen, dat hij het met een ander houdt, moet ik niet denken, dat zo’n vertelling een wezenlijke critiek op de vrijdenkerij is. Zo moet De Vrijdenker niet denken, dat, als hij een serie wanstaltigheden en buitenissigheden van dominees aan de kaak stelt, hij een wezenlijke critiek op de kerk levert. Alleen als zij iets te maken hebben met het wezen van de kerk, heeft De Vrijdenker recht van spreken. De Vrijdenker moge weten: die wanstaltigheden en buitenissigheden zijn ook voor ons wanstaltigheden en buitenissigheden.

En ik durf rustig de vraag te stellen: kan De Vrijdenker één organisatie noemen, waar men meer critiek op zich zelf oefent, dan de kerk? Ik geloof het niet.

Ik ontken niet, dat er in sommige artikelen van De Vrijdenker een poging gedaan wordt om de kerk recht te doen, maar ik beweer wel, dat in de meeste artikelen zelfs de poging om de kerk recht te doen ontbreekt.

Indien wij onzerzijds tegenover de vrijdenkers te kort schieten, laat De Vrijdenker het ons zeggen.

Alleen wanneer wij wederzijds alles op alles zetten, om elkaar recht te doen, komt er ruimte voor de mogelijkheid van samenwerking op bepaalde gebieden, ook voor de mogelijkheid voor een wezenlijk gesprek over die mogelijkheid van samenwerking.

De Vrijdenker heeft met dat gesprek in zijn „Vriendelijke uitdaging” aan mij een begin gemaakt.

In een volgend artikel wil ik proberen aan dat gesprek over de mogelijkheid van samenwerking deel te nemen.

J. J. BUSKES Jr

bevolking, die altijd althans voor een percentage, wel bereid was op „gemakkelijke voorwaarden” te kopen. Maar bij de aanbieders van de goederen. Kachels en winterkleding, de bekende stofzuiger-ijskast-radiocombinatie, meubels en vloerbedekking, het wordt alles weer omzichtig aangeboden op afbetalings- of huurkoopvoorwaarden. De klant die wil kopen behoeft géén buiging meer te maken. De winkelier wordt weer beleefde aanbieder. Wat kan dit betekenen?

Het zou kunnen zijn, dat de aanbieding van de goederen de koopkrachtige vraag weer gaat overtreffen. Anders: dat de prijs die de producenten en de verkopers menen te moeten vragen, het beschikbare inkomen van de consument overtreft. Anders: dat de Nederlanders met z’n allen als producenten, niet meer in staat zijn te kopen wat voor hen gereserveerd wordt als goedereninkomen. Er dreigt gevaar!

De productie-cijfers snellen omhoog. Per man-uur, maar ook als totaal. Wat betekent dat? Er worden consumenten gezocht. Want het doel der productie is ten slotte verbruik. En dat verbruik moet in geld betaald worden. En dat geld moet in de handen van de consumenten beschikbaar zijn, om het uit te geven. Dat schijnt nu al moeilijkheden te baren. Hoe moet het dan gaan, als op een gelukkig ogenblik de productie van oorlogsgoederen afneemt en die van vredesgoederen dus zeer sterk toeneemt? Oorlogsgoederen koopt de consument niet. Die zaken blijven als schuld genoteerd door ze uit leningen te betalen. Maar hij verdient wél loon met de productie. (Gevaar: inflatie). Maar nu gaat hij wél goederen maken, die hij wél moet kopen en z’n loon zou hetzelfde blijven? Het dwingende antwoord is voor een klein poosje, verkopen zonder directe betaling te eisen, d.w.z. op crediet.

of afbetaling.

Niet voor de aardigheid, alleen uit winstbejag, gaat de producent-plus-verkoper er toe over de huurkoop ter hand te nemen; het kan economische noodzaak zijn. Zoek de consument.

Hoe goed zou het zijn, als we naast de vele cijfers die de staat ons verschaft, als hij in zijn boekhouding verantwoording doet, ook konden aantreffen een balans welke vermeldt hoe de totale prijs is, die de bevolking voor de geleverde diensten moet betalen en daarnaast het inkomen, dat die bevolking daarvoor ter beschikking heeft. Bij die te betalen diensten dan ook de goederen die de bevolking kopen moet om „de productie” van haar artikelen te verlossen. En bij de beschikbare koopkracht dan vermelden hoeveel daarvan af mag ter belegging en besparing. Dat zou niet gek zijn en de verwarrende discussie over deze materie verhelderen. Want nu zijn er steeds drie schuldigen: de producenten, die te „wild” produceren, de consumenten die niet „willen kopen” en de staat, die ’t immers nooit goed doet. Ik zwijg dan nog maar van de handel, die daarnaast nog oncontroleerbare cijnzen heft, blijkbaar, en de bitterste verwijten te dragen krijgt. Wie kan het nu weten?

De tijd schijnt weer te naderen laten we de hoop niet varen dat ook de consument weer in z’n economische functie waardering moet krijgen. In ’t verleden kon hij z’n taak slecht vervullen. Het is ook goede „planning” te zorgen dat hij naast producent en verkoper z’n taak als „vernietiger” kan vervullen. Opdat de zaak kan blijven draaien. Daar helpen cijfers op grond van feiten beter voor dan waarschuwingen aan individuen, waarschuwingen, die „kurieren am Symptom” bedoelen.

E. M. BUTER

VONKJES

Zaterdag was het feest op de Vonk. Niet dat een der bewoonsters jarig was of ging trouwen. Ook geen „ambtsjubileum”. Neen, zo maar feest en wel voor een -aantal kinderen uit de buurt. De meisjes van onze cursus „Tussen school en leven” van 17 tot 20 jaar oud, hadden zich tot taak gesteld een kinderfeest te organiseren. Verleden jaar was dit ook gebeurd in de gelijksoortige cursus en toen waren er 25 kinderen geweest. Nog lang daarna stondeh er wel eens kleintjes voor het hek in de stille hoop, dat er weer feest zou zijn! Als je soms door het dorp liep, kwam er opeens een peuter op je af en verzekerde, dat hij weer kwam, als er feest was! Dit vertelden we aan de cursisten en het besluit was gauw genomen: er zou weer feest zijn!

Ze benoemden een commissie van vier meisjes om de zaak voor te bereiden. Die kwamen na een paar dagen met hun plannen. Ze stelden voor spelletjes met de kinderen te doen, wat te zingen en ten slotte het sprookje van Sneeuwwitje op te voeren. Al pratende en overleggende besloten ze, dat het feest op Zaterdagmiddag moest plaats vinden en dat Sneeuwwitje en de zeven dwergen de Woensdag te voren in costuum de kinderen zouden gaan uitnodi-

gen. Verder moesten er prijsjes worden gemaakt. De tractatie was ook een punt. Er zouden wel vijftig kinderen komen en veel geld was er niet beschikbaar! Geen nood: de een maakte balletjes van stroop, de ander bakte koekjes en de derde maakte de limonade. Op de Woensdagmiddag namen vijf en vijftig jongens en meisjes de uitnodiging aan. Maar ja... er konden er best meer komen, dus we rekenden met de cadeautjes en de snoepjes op zeventig.

De Zaterdag kwam. ledereen had het druk: de stoelen en tafels moesten uit de huiskamer worden gezet, het zaaltje werd versierd, de laatste hand aan de prijsjes gelegd. Het feest zou om kwart voor drie beginnen: om kwart over een liepen de eerste gasten in de tuin! Die „moesten maar een eindje gaan wandelen” en later bij het hek wachten. Eindelijk om kwart voor drie stormden op een sein van een der cursisten alle gasten naar de voordeur. Het waren er vijf en zeventig! leder der „juffen” nam een klein groepje onder haar hoede en in minder dan geen tijd was de grote groep verdeeld; de kleinsten van vier tot zeven jaar waren in het zaaltje, de jongens van zeven tot tien op het grasveld en de meisjes van zeven tot tien in de huiskamer. En de feeststemming was er ook meteen: ieder kind had een muts op, ook door de meisjes gemaakt. De prijsjes stonden op verschillende tafels gereed: knikkerzakken en poppejurken, inktlappen en speelgoedbeesten, armbandjes en portefeuilles. De kroon van al deze heerlijkheden spande een poppenwieg, volledig uitgerust. Gelukkig was er genoeg om aan allen iets te geven.

Met de wedstrijdspelletjes begon het. Het was goed voorbereid en alles liep op rolletjes. Precies op tijd was de limonadepauze en uit volle borst zong het hele koor allerlei bekende kinderliedjes. De kleine Ineke, die de poppenwieg had gekregen, keek daar telkens verheerlijkt naar! Toen volgde het sprookje. Wat leefden ze mee, toen de dwergjes huilden, omdat Sneeuwwitje dood leek te zijn! Met grote aandacht volgden ze het spel, dat aardig gespeeld werd. Aan het eind zei een der meisjes: „Ziezo en nu is het feest afgelopen en brengen we Sneeuwwitje en de Prins allemaal samen tot het hek.” Daar kreeg ieder nog een appel en allen trokken huiswaarts. Het was half zes. Nu moest het huis natuurlijk nog met bezemen gekeerd. Maar vele handen maken licht werk. Om half zeven was dat klaar. ledereen was moe, maar zeer voldaan. We praatten er de volgende dag over na. De meisjes leken volwassener, nu ze de verantwoordelijkheid over die kinderen hadden. Ze waren ook allemaal op hun post geweest, al zag je wel, dat de een er meer in was dan de ander. Het is een mooi werk geweest, dat ze samen gepresteerd hebben. Dat vonden de jongens blijkbaar ook, want op Zondagmorgen stonden die alweer op de stoep! Eens kijken of de „juffen” niet te verleiden waren spelletjes met ze te doen! Maar dat lukte hun niet! Of er volgend jaar weer feest zal zijn? Wat ons betreft: graag! Het is een prachtig middel om de saamhorigheid in de groep te versterken!

C. H. D.