Samenwerking van christenen en humanisten

Indien bij vrijdenkers en gelovigen de bereidheid aanwezig is, om zowel het gesprek met als de bestrijding van elkaar op peil te houden, is met die bereidheid ook de mogelijkheid tot een gesprek over samenwerking op bepaalde gebieden gegeven.

Naar mijn overtuiging is dat dan een gesprek tussen christenen en humanisten. Het komt mij immers voor, dat het onjuist zou zijn, ons gesprek tot de vrijdenkers te beperken. Misschien zal „De Vrijdenker” zeggen: alle humanisten zijn vrijdenkers. Ik maak geen bezwaar, maar vermoed valleen, dat er toch heel wat humanisten zijn, die er geen prijs op stellen ondergebracht te worden bij de vrijdenkers van „De Vrijdenker”.

In de wereld, waarin wij leven, de wereld van 1953, in ons geval: de wereld van West-Europa, gaat het naast veel andere vragen inderdaad ook om de vraag, of humanisten en christenen op bepaalde gebieden kunnen samenwerken.

Nu poneert „De Vrijdenker” de stelling, dat het de belangrijkste taak van de vrijdenkersbeweging is, de geestelijke volksgezondheid en de groei tot geestelijke volwassenheid te bevorderen.

Ik beweer niet, dat dit ook de belangrijkste taak van ons als christenen is. Maar ik beweer wel, dat ook wij het als onze taak beschouwen, de geestelijke volksgezondheid en de groei tot geestelijke volwassenheid te bevorderen.

Wij zullen rekening moeten houden met de vrij grote mogelijkheid, dat onze opvattingen over geestelijke volksgezondheid en geestelijke volwassenheid verschillen.

Dat „De Vrijdenker” kerk en godsdienst aanvalt, in zoverre deze hem bij de vervulling van zijn taak voor de voeten lopen, is zijn goed recht. Kerk en godsdienst, zoals zij in feite zijn, kunnen inderdaad een belemmering voor de geestelijke volksgezondheid en de groei tot geestelijke volwassenheid zijn. wy stellen echter, terwyi wy dit zonder reserve uitspreken, tegeiykertyd de vraag, of niet ook de vrij denkersbeweging, zoals zy in feite is, evenzeer zo’n belemmering kan zijn. De vrij denkersbeweging loopt evengoed gevaar te verstarren als de kerk en de godsdienst. Waarmee ik maar zeggen wil, dat het niet alleen nodig is, dat de vrijdenkers kerk en godsdienst en christenen de vrij denkersbeweging, maar ook, dat beiden zich zelf in het vizier houden en de moed opbrengen tot een grondige zelfcritiek. De mogeiykheid bestaat immers, dat wy anderen aanvallen, omdat zy de geesteiyke volksgezondheid en de groei tot geestelijke volwassenheid belemmeren, terwyl wy zelf, zonder het te merken, de grootste belemmering voor beide zyn.

Overigens, zo zegt „De Vrijdenker”, zijn wy voor verdraagzaamheid, wy willen niemand in zijn godsdienstige opvattingen krenken. Met dankbaarheid nemen wy van deze verklaring akte.

Onzerzyds willen wy uit volle overtuiging verklaren, dat wy evenmin anderen in hun opvattingen willen krenken.

Wanneer wy zo ver gevorderd zyn, komt aan de orde de kwestie van het vinden van

een werkmethode, die de samenwerking op bepaalde gebieden garandeert. Accoord!

Misschien kan in dit opzicht de Partij van de Arbeid ons tot voorbeeld zijn. Kerkelijken en onkerkelijken werken in de Partij van de Arbeid samen op grond van een politiek-sociaal program, waarmee beiden instemmen, terwijl beiden ruimte ontvangen om dat program te propageren vanuit eigen levens- en wereldbeschouwing. De jaren, die achter ons liggen, hebben bewezen, dat deze werkmethode vruchtbaar is. Men geeft zich niet over aan de illusie, elkaar in een bepaalde levens- en wereldbeschouwing te vinden. Men kent de grote verschillen te goed. Men verdoezelt die ook niet. Maar staande in de geschiedenis met als achtergrond het humanisme en het christendom weet men zich samen geroepen te strijden voor menselijkheid en gerechtigheid, zoals die in het program van de Partij van de Arbeid hun politieke en sociale vorm hebben gevonden. Tot op dit ogenblik ben ik dankbaar, dat de Partij van de Arbeid ons tot deze samenwerking in staat stelt. En ik zou niet weten, waarom er ook buiten de partij geen mogelijkheden tot een soortgelijke samenwerking aanwezig zijn. Zo komt de vraag naar voren: op welke gebieden is een dergelijke samenwerking mogelijk?

„De Vrijdenker” noemt vraagstukken als: de ongrijpbare jeugd, de vrije-tijdsbesteding, de oorlogspsychose, de devaluatie van de individuele verantwoordelijkheid, de verdediging van de vrijheid van het woord.

Over elk van deze vraagstukken zou een gesprek moeten worden gevoerd. Bij het éne zijn er groter moeilijkheden op te lossen en belangrijker vragen te beantwoorden dan bij het andere. Maar ik zou geen van deze vraagstukken willen schrappen. Ik zie mogelijkheden. En ik meen, dat humanisten en christenen samen geroepen zijn, om deze mogelijkheden te verwerkelijken. Samenwerking ten opzichte van deze vraagstukken acht ik niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk. En ik geloof, dat de combinatie van mogelijkheid en wenselijkheid de samenwerking noodzakelijk maakt. In de wereldsituatie, waarin wij verkeren, kunnen wij ons de luxe van elkaar alleen maar bestrijden niet veroorloven. Wij zouden te kort schieten in de vervulling van onze roeping.

Om al te grote verwachtingen te voorkomen, meen ik aan het einde nog eens met nadruk te moeten uitspreken, dat een gesprek over samenwerking alleen vruchtbaar zal zijn, indien wij alles op alles zetten, om de belemmeringen van deze samenwerking uit de weg te ruimen. En ik meen, dat wij niet beter kunnen doen, dan met dit opruimingswerk bij ons zelf te beginnen. Want en ik hoop, dat „De Vrijdenker” dit met mij eens is zowel aan de zijde van de kerkelijken als aan die van de onkerkelijken ontbreekt nog ontzaglijk veel aan dit „alles op alles zetten”.

Heel concreet: zowel bij de gelovigen als bij de vrijdenkers zijn er nog veel te veel eigengereidheid, zelfvoldaanheid, bekrompenheid en farizeïsme.

Wij zijn aan het echte geloven en het echte vrij denken meestal nog op geen stukken na toe. J. J. BUSKES Jr

Ter zake

Ik heb op een vergadering van de Partij 11. zomer zitten grinniken. Een overijverige propagandist betoogde, dat we socialistisch moesten stemmen; dan kregen we socialistische gemeenteraadsleden en die zouden voor een socialistische verkeersregeling zorgen. „Je kunt ook overdrijven,” dacht ik bij mezelf. „Wat heeft dat nou met socialisme te maken?”

Vandaag denk ik daar anders over! Komt het, omdat een kennis van me, die het heel goed gaat, nu ook een auto heeft aangeschaft? En wat voor auto! Ben ik nu nijdig en jaloers?

Och, neen! Maar ik weet wat er gebeuren zal. Een goede keer loop ik in de Kalverstraat. Ik moet daar een boodschap doen en steek met een dertigtal lotgenoten, doodgewone voetgangers het Spui over. Het is daar een druk punt. Dan zal er een prachtige luxe-wagen aan komen suizen en ongeduldig toeteren en wij met ons dertigen zullen vlug op zij gaan. Wie in een auto zit, heeft haast, nietwaar? Wie in een auto zit, heeft voorrang. „Opzij, tweevoetig vee, en een beetje gauw, anders ga ik over je heen!”

Bij ons in Amsterdam zijn ze bezig straten en wegen aan te passen aan het snelverkeer. Nu moet u eens opletten! De autobaan is steeds de kortste baan. De fietsers moeten omrijden; de voetgangers

moeten grote stukken omlopen. Natuurlijk! De autobezitter heeft immers haast! Voor hem is tijd geld. Wij, de voetgangers en de fietsers worden gedwongen ons beetje tijd af te staan. Dat is de nieuwe toepassing van het Evangelische: „Wie veel heeft, zal nog meer ontvangen. Maar wie weinig heeft, zal ook het weinige, dat hij bezit, nog moeten missen.”

Het is natuurlijk erg eenzijdig van me om zo te redeneren. Heb ik dan geen oog voor de haastige spoed, waarmee de autobaronnen door het land jakkeren om de nationale welvaart te bevorderen. Zij mogen geen ogenblik verliezen! En laat ik ook de vitale positie van het toerisme voor de Nederlandse handel en industrie niet vergeten. Wij luie voetgangers en trage fietsers parasiteren tenslotte op de haast der automobilisten. Ons past dankbaarheid, dat elke auto ten slotte een toeter en een stel remmen heeft, om ons te waarschuwen, om ons te sparen.

Korzelige Kes zal niet meer grinniken, als er gesproken wordt over een socialistische verkeersregeling. Maar in afwachting, dat de bezitsspreiding zo ver gevorderd is, dat we allemaal een auto hebben, hoopt hij, dat zijn vertegenwoordigers ook de belangen zullen behartigen van dat achtergebleven deel der bevolking, dat nog steeds loopt of fietst. KORZELIGE KES