Is een Europees socialisme mogelijk?

Voor de socialistische beweging in Europa is dit een levensvraag. Overigens gemakkelijker te stellen dan te beantwoorden, dwingt zij eenvoudig tot bezinning en schreeuwt om beantwoording.

Het was deze, in positieve richting wijzende vraag die de zomercursus te Bentveld over „de internationale situatie van het socialisme” beheerste.

Behalve Alfred Mozer wiens visie ik in een vorig artikel gememoreerd heb sprak daarover ook een Amerikaanse christen-socialist Paul Abrecht werkzaam bij het secretariaat van de Wereldraad der Kerken in Genève. Hij zag het niet alleen als een noodzaak om te komen tot een socialistische politiek op Europees niveau, doch ook als een uitdagende mogelijkheid. Uitstekend geïnformeerd en met een fijn begrip voor de Europese problematiek, gaf hij als Amerikaan, vijf redenen waarom zulk een politiek nodig was. Slechts een verenigd Europa geeft de mogelijkheid tot een meer democratische en een werkelijk verantwoordelijke maatschappij. Er liggen voorts op de Europese tafel een aantal plannen voor de éénmaking van Europa. Niemand mag socialisten het recht ontzeggen deze plannen af te wijzen. Wel mag men verwachten, dat zij er een beter, op z’n minst een ander plan voor in de plaats bieden. Tot op heden is het er niet!

Er is verder een streven naar politieke federatie. Wat ik aldus Abrecht als christen en socialist niet begrijp is: waarom de socialisten zich niet opwerpen als leiders van deze beweging.

Men kan van mening verschillen over de vraag of en in hoeverre Duitsland aan de verdediging van Europa deel moet nemen. Onbegrijpelijk is het, dat een aantal socialistische partijen in Europa ten aanzien van deze vraag zo vaag zijn, dat men zich afvraagt of zij wel weten, dat zij in Europa en in het jaar 1953 leven.

Van niet minder belang is de hulp aan de achtergebleven gebieden. Wanneer men ergens begrip voor de gerechtigheidsvraag die hier ligt, mocht verwachten, dan bij de socialisten. De feitelijke situatie is, dat zij er dierbare kreten over slaken, doch geen

plan noch visie opbrengen. Ook hier kan slechts een verenigd Europa onder socialistische leiding werkelijke én sociaaleconomisch juiste hulp bieden.

En ten slotte heeft het socialisme slechts dan een stem in het kapittel der Oost-West-onderhandelingen, wanneer het steunt op een Europese visie en een Europees krachtenveld.

Meen niet dat deze visie werd aanvaard. Door enkele Nederlanders werd zij met enige critiek aanvaard, door de Duitsers vrijwel unaniem afgewezen. En dat met een eigenaardig vooroordeel: tegen wat uit Amerikaanse koker komt, zeggen we zonder meer neen! Achteraf had men van deze houding spijt. Doch het feit lag er; een feit dat veelzeggend was voor de stemming in Duitsland en in een groot deel van Europa. De tegenstellingen

tussen de socialistische partijen bleken in ieder geval groot. Bemoedigend was overigens de bereidheid om deze tegenstellingen scherp in het oog te vatten en critisch te bezien. Het nationale sentiment bleek hierbij een groter rol te spelen dan men voorshands bereid was te erkennen. Evert Vermeer, die deze spanningen aan de orde stelde, kon practisch geen stap doen zonder zere tenen te raken. En toch was men er van overtuigd, dat de jongeren hier minder gevoelig waren dan de ouderen, zodat er reële hoop op verzwakking der spanningen bestond. Wat daarvan waar is, zal de toekomst leren.

Dr. Otto Bleibtreu gaf als Duitse socialist een magistraal overzicht van de geestelijke spanningen en van de daaronder en daarachter liggende economische krachten tussen de Europese socialistische partijen. Waarbij hij de tot critisch nadenken stemmende stelling poneerde, dat niet de tegenstellingen tussen de partijen de belangrijkste waren, doch die in de partijen.

Het verschil van inzicht en van politieke en sociaal-economische doelstelling in de Engelse Labour Party vindt men met andere woorden en begrippen ook in de Duitse terug.

Op het terrein van het onderwijs is het niet anders. Hier en daar heeft men oplossingen gevonden Nederland bijv. voor de vraag: kerkelijk gebonden onderwijs ja of neen. Maar over ’t algemeen moet men zeggen, dat dit probleem in socialistische kring nog onvoldoende doöï:- dacht is. Hier wreekt zich de jarenlange weigering van kerk en socialisme beide om met elkaar tot een gesprek te komen. Hier ligt ook de oorzaak van de vertraging en de verstarring der zo hoognodige onderwijsvernieuwing. Dit immers is niet primair een zaak van methode maar van veranderde geesteshouding.

Ook de verhouding tot de kerken en het christendom is nog onduidelijk. Zowel in de socialistische partijen als in de christelijke kerken zijn nog sterke krachten, die het oude negeren en verketteren van elkaar verkiezen boven de ontmoeting. In Duits-

land komt de aandrang tot een gesprek tussen socialisme en „Evangelische Kirche” vooral van de kant van de eerste.

Een Duitse predikant Pfarrer von Hase heeft deze situatie uitvoerig toegelicht met te vertellen van een gesprek op hoog niveau tussen SPD en Evangelische Kirche. Het had hem geen aangesloten socialist! pijnlijk getroffen dat de kerkelijke leiders hun mede-christenen in de SPD alleen maar als socialisten konden zien. Het christen-zijn van deze socialisten werd eenvoudig niet geaccepteerd. En nog wonderlijker en teleurstellender vond hij het, dat deze christen-sociaiisten dit zonder merkbaar protest namen.

Wat nodig is aidus Bleibtreu is een open en diepgravend gesprek tussen kerk en socialisme over de meest penibele zaken, die tevens de meest essentiële zijn, in het besef, dat men cultureel en maatschappelijk gezien op hetzelfde front staat.

In het licht van deze geestelijke spanningen en tegensteilingen in en soms tussen de socialistische partijen in Europa verhuizen de economische en politieke naar het tweede plan; zeker op langere termijn!

G. M. Nederhorst, de politieke tegenstellingen besprekende, bevestigde deze visie, door er op te wijzen, dat achter elke politiek naar het woord van Proudhon uiteindelijk een theologie staat. Jammer was dat de deelnemers zich toen weer dermate in de politieke sfeer vastbeten, dat de geestelijke problematiek onder de tafel kwam.

De kernvraag is een Europese socialistische visie en plan mogelijk? bleef intussen onbeantwoord. Een jonge Zwitser stak zijn teleurstelling daarover niet onder stoelen of banken; en terecht! Eerst in het klare en strakke betoog van ir. H. Vos over de economische en sociale tegenstellingen kwam een duidelijk en gefundeerd „ja” naar voren. Dat er moeiiijke en soms onoverbrugbare tegenstellingen waren, ontkende hij niet. Maar zo luidde zijn steliing laten we ophouden met dierbare en goedkope kreten over de. noodzaak van eenheid weg te geven en eenvoudig aan het werk gaan. Wij leuteren op hoog en laag niveau veel te veel en vinden tijd noch mensen om de moeilijkheden te bestuderen en naar houdbare en verantwoorde oplossingen te zoeken. Nodig is een wetenschappelijk socialistisch instituut op Europees niveau waar men aan het werk gaat en de hoera-stemming omzet in concrete plannen en aanvaardbare oplossingen.

Het was een moeilijk betoog, dat hij de deelnemers voorzette voor de jongste generatie kennelijk te moeilijk maar het gaf door zijn nuchterheid én de door daarachter liggende bezieling een bevrijdend perspectief.

Aan de resultaten der werk- en discussiegroepen gaf het bovendien op gelukkige wijze een basis en achtergrond. Zij immers hadden in langdurige gesprekken een aantal concrete mogelijkheden tot internationaal gesprek en studie opgesteid. Spectaculair waren deze voorstelien allerminst, doch daar had de jonge generatie kennelijk geen behoefte aan.

Enkele voorstellen mogen hier worden genoemd: regelmatige ontmoetingen van déze aard in Bentveld én in andere landen; centra als Bentveld in de andere landen; uitwisseling van studies en visies, vooral op cultureel terrein, tussen de verschillende landen; en bovenal gesprekken over staat en maatschappij binnen de kerken met socialisten erbij, en binnen de socialistische beweging over de geestelijke grondslagen van het hedendaagse socialisme en de toekomstige samenleving met over-

(Vervolg van pagina 1) J. G. R. van het vrije denken en het godsdienstloze humanisme.

Waar het mij in dit artikel om te doen is, is dit: zal er van een gesprek tussen bewegingen, die in levens- en wereldbeschouwing diametraal verschillen, ooit iets komen, dan zullen de aanhangers van deze bewegingen in elk geval moeten proberen, elkaar een beetje te leren kennen.

Ik beweer niet, dat wij, christenen, de vrijdenkers en de godsdienstloze humanisten kennen.

Maar ik beweer wel, dat de vrijdenker en godsdienstloze humanist J. G. R. ons niet kent.

Als het zo moet en niet anders kan, blijft het een hopeloos geval. J. J. BUSKES jr.