MEER VRIJHEID IN DE LOONVORMING

in de brief, die de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in November 1952 aan de Sociaal-Economische Raad heeft gezonden, vraagt de regering aan de Raad of het gewenst zou zijn wijzigingen te brengen in het tot dusver gevolgde systeem van loonbeheersing.

Vooropgesteld wordt, dat onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de regering enigerlei vorm van geleide loonpolitiek niet kan worden gemist. Daarom kon de uiterste mogelijkheid, een volledige vrije loonvorming, niet in het advies, dat de SER in zake het in de naaste toekomst te volgen systeem van loonbeheersing heeft uitgebracht, aan de orde komen.

Een vrije loonvorming, in de mate als die welke aanwezig was bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog, wordt in het huidige stadium echter ook door de Raad niet bepleit. *)

Verschillende motieven tot wijziging van het systeem der loonbeheersing worden aangevoerd door degenen, die een vrijere loonvorming voorstaan. De problemen omtrent de mobiliteit van de arbeid tussen verschillende functies, bedrijfstakken, ondernemingen en geografische gebieden, benevens de motieven van sommigen om meer dan tot dusverre bij de inkomensverdeling rekening te houden met de resultaten in bepaalde bedrijfstakken of ondernemingen zullen wij hier verder buiten bespreking laten. Hoogst interessant is de discussie betreffende de motieven van ideologische aard tot meer vrijheid in de loonvorming.

In wezen gaat het hier om de vraag, welke doeleinden men nastreeft met betrekking tot de inrichting van onze samenleving.

Zolang het gaat over de vraag of het wenselijk is de menselijke persoonlijkheid binnen de voor het maatschapelijk verkeer noodzakelijke normen een zo groot mogelijke mate van zelfbepaling (vrijheid) te geven en in die vrijheid de menselijke persoonlijkheid de gelegenheid tot ontplooiing te bieden, is er weinig aanleiding tot meningsverschil (t.a.p. blz. 18). Dit is begrijpelijk, want bijvoorbeeld de werknemersvakorganisaties voeren alle het ideaal van de mogelijkheid tot volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid in hun vaandel. Al hoort men van de zijde van de confessionele vakbeweging meerdere malen beweren, dat het NVV de collectiviteitsgedachte aanhangt en geen aandacht voor het individu heeft, het beginselprogram van de algemene vakbeweging zowel als de doelstellingen van het Welvaartsplan laten op dit punt geen twijfel.

In genoemd plan (blz. 9) wordt voorop-

*) Publicaties van de SER 1953, blz. 23.

gesteld, dat het NVV zich tot taak rekent, zodanige sociale en economische verhoudingen na te streven, dat de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid mogelijk wordt.

Het meningsverschil gaat evenwel over de vraag, hoe men dit doel wil bereiken en welk levensverband men de voorrang geeft

Het beginsel van de souvereiniteit in eigen kring is voor de christelijke vakbeweging aanleiding er voor te pieiten, dar de

verantwoordelijkheid voor het loonbeleid meer nog dan voorheen in handen van het bedrijfsleven wordt gelegd.

In de practijk zou dit betekenen, dat per onderneming of bedrijfstak de lonen worden vastgesteld in onderlinge samenwerking of na felle strijd tussen werknemers en werkgevers. Dat dit laatste opnieuw de mogelijkheid van scherpe klassenstrijd oproept, ontgaat het CNV blijkbaar. Is overeenstemming gemakkelijk bereikbaar, bijvoorbeeld omdat de betreffende onderneming of bedrijfstak een loonsverhoging heel goed kan dragen, dan is het de vraag of de prijs van het geleverde product niet veel te hoog is, want de gebruikers, o.w. ook de arbeiders behoren als regel in groten getale niet tot de onderneming of de bedrijfstak, waarin het hogere loon ten opzichte van de arbeiders uit andere bedrijfstakken mogelijk is gebleken. Pas als het mis gaat, mag de overheid ingrijpen! Het is de bedrijfsgemeenschap, die bij het CNV de voorrang heeft. „Patroon en arbeider hebben in onderneming en bedrijfstak elk een eigen, onderscheiden taak. Maar zij behoren bijeen, gelijk het hoofd en de hand bijeenbehoren. Te zamen vormen zij een gemeenschap. En die gemeenschap moet zelf de rechtsregelen stellen, waarnaar in die gemeenschap moet worden geleefd en gehandeld”, aldus R(uppert) in „Evangelie en Maatschappij” van Mei 1953.

De KAB is het met het SER-rapport eens, waar staat, dat de wenselijkheid tot zo

STRAALJAGER

Ik kan niet jubelen nu ik ga

want waar ik jaag laat ik de sporen van brand, van bloed en tranen na; Ik ben vervloekt en uitverkoren

omdat ik ben, maar slechts besta door andere levens te vermoorden.

Dit zal het einde zijn weldra:

In het gieren van de straalmotoren kan ik mijn eigen doodsbed horen,

want waar ik jaag, laat ik de sporen van brand, en bloed en tranen na.

O God, wil mijn gebed verhoren: Laat mij zo lang ik hier besta

liefhebben, vóórdat ik verloren

en aan mijn vuur ten onder ga.

ANDREAS GLOTZBACH

(Uit: „De Piloot”. Verzen uit deze tijd).