bewijs.” „Uw naam.” „Uw voornamen voluit.” „Wanneer geboren.” „Waar.” „Uw beroep?” Ik; „predikant.” Toen kwam de Copernicaanse wending. De agent zei: ziet u eens, dominee, u mag eigenlijk helemaal niet stilstaan op een trambaan en formeel had u ongelijk. Maar het was wel een beetje een onoverzichtelijke straat en u kón niet doorrijden. Laten wij er verder geen woorden aan verspillen en let u in het vervolg beter op. Goede reis verder.”

Mijn medepassagier, géén predikant, zei: „ik had gehangen.”

De eenzaamheid van de lintworm tot Wassenaar gaf ons de gelegenheid het hele geval door te nemen. Het sociaal-ethische probleem. Wij zijn er niet uitgekomen.

Moest ik dankbaar zijn of boos? Had ik de agent een sigaar moeten aanbieden of eerder moeten zeggen: geen grapjes, agent, ik ben burger, ik ben in overtreding, u moet mij bekeuren. Ik heb geen van beide gedaan en de boete, die al wenkte, heb ik niet op de toch al overbelaste rekening van de auto behoeven te zetten.

Vraag één: waarom nam de agent dat besluit? Is het algemeen voorschrift in Amsterdam „geestelijken” niet te bekeuren? Zoiets hoort men wel eens over het zuiden, maar in een stad, waarvan 45% van de inwoners tot geen enkel kerkgenootschap behoort, is zulk een eerbied voor de geestelijkheid als aparte klasse, die volgens andere wetten dient te worden behandeld, zeker niet op zijn plaats.

Was het misschien een persoonlijk initiatief? De politiebeambten hebben géén bekeurplicht. Had de man het gevoel, dat men iemand, die predikant is, nu eenmaal niet bekeuren kan, omdat hij zeker niet opzettelijk onsocia'al en onreglementair handelt? Daar heeft hij, tot op zekere hoogte, wel gelijk aan. Training in sociaal gedrag kan men een predikant in het algemeen natuurlijk niet ontzeggen. Misschien was de man rooms-katholiek en strekte hij, niet ongewoon voor rooms-katholieken, zijn eerbied voor de geestelijkheid ook uit over de predikanten? Maar in wat voor wereld leven wij dan nog, wanneer men de mens niet meer zonder aanzien des persoons behandelt? Of is deze geste er juist een bewijs voor, dat men dit toch, hoe ook de samenleving geordend wordt, niet missen wil en juist in een verschil van behandeling iets van een noodzakelijk „personalisme” poogt te redden?

Vraag twee: hoe moeten wij het besluit van de agent om mij vrolijk en getroost door te laten rijden, beoordelen? Ziedaar het probleem, waar ik nóg niet uit ben.

Enerzijds stuit het mij tegen de borst, dat een predikant, eenvoudig vanwege zijn ambt, voorrechten geniet, die een ander niet heeft. Dat is griezelig voor zijn ambt, want het verraadt een geestesgesteldheid die de predikant apart stelt, die hem desolidariseert. Terwijl de neiging onder de predikanten bestaat om steeds meer gewoon burger te zijn, wordt hij door zulk een behandeling juist daarvan weggedrongen. Een gevaarlijke situatie voor de kerk, waarvan hij de ambtsdrager is!

Anderzijds ligt er iets innemends in. Ik wees daar al op: in de kilte onzer maatschappelijke ordeningen doet het behaaglijk aan, wanneer men in zijn bijzonderheid herkend wordt. Maar... dan is het een misvatting deze „bijzonderheid” te hechten aan het predikant-zijn zonder meer.

Men ziet: een probleem.

Laten wij er intussen niet al te zwaar aan tillen, wanneer wij niet-opgeloste problemen meedragen. Dit is overigens nog een van de lichtste van deze soort.

L. H. R.

Afrika voor de Afrikaners?

„Het hangt er van af, waar men woont,” zo schrijft mij een Engelse vriend. „InGreytown, 54 mijl van Pietermantzburg hebben wij ’t rustig. Het is een plaatsje van een paar duizend gezinnen gemengde bevolking. Vanaf Town Hill kijkt men op het dorp neer dat zeer wijd uitgespreid als een tuindorp in het Afrikaanse land ligt. Een landbouwersdorp, erg geïsoleerd. Want de reis naar Durban, de dichtstbij liggende grote stad, kost per auto rond ƒ7O,— en naar Johannesburg (400 mijl) ƒ 200,—. Er is geen sprake van dat de Naturellen onrechtvaardig behandeld worden. De politie is ongewapend en is heel vriendelijk, ook tegenover gekleurde wetsovertreders.

Natuurlijk, die buitenwijk waar de zwarten wonen is vreselijk en eigenlijk een schande. Maar er worden moderne woningen voor hen gebouwd, en een modern hospitaal en een mooie school.

De blanke bevolking bestaat uit een Engelse groep, een stevige Duitse kolonie en de Afrikaners die domineren in aantal en belangrijkheid. Er is ook een vrij sterke groep Indiërs, die hun eigen moskee hebben, en vrijwel geïsoleerd hun eigen leven leiden.

Verder is er een geheid geloof in de suprematie van het blanke ras, die moet worden gehandhaafd, het koste wat kost. En daarvoor is wel reden, als je de toch wel mooie foto bekijkt van de trotse Bantoe. Ja, dat inferieur verklaren van die mensen is wel erg, maar...

De verkiezingsvergaderingen waren ontstellend. Na de vergadering van de nationalisten voelde ik mij erg terneergedrukt en ik heb het gevoel dat de tijd ons leren zal dat deze periode een zwarte bladzijde is in de geschiedenis.”

Zo onbesloten denkt een man er over, die er eigenlijk erg mee verlegen is. Maar eigenlijk wordt de „apartheid” van Malan c.s. aangehangen door bijna alles wat blank (Europees...) is. Dat er onder de niet-Afrikaners nog zo’n groot aantal tegenstanders van Malans politiek wordt gevonden, is te danken aan zijn anti-Engelse politiek die Zuid-Afrika uit de Britse commonwealth wenst.

Indien men de industrie-centra leert kennen, dan begrijpt men er ook iets van. Het is niet het vraagstuk van de Negers, van de inheemsen, het is het vraagstuk van de blanken. Hun vrees van zijn of niet zijn. Vrees om overspoeld te worden door een steeds zwellende stroom van zwarten. Nu ongeveer 1 blanke tegenover 4 Negers en 1 anders gekleurde. Stelt u zich Nederlanders voor in de verhouding 1 tegen 5?

Het leven lijkt in Zuid-Afrika erg prettig eenvoudig, als we het alleen beoordelen volgens het dienstbodenvraagstuk bijv. Bij de woningen voor blanke arbeiders, welke met staats-subsidie (erg vreemd voor mijn andere, nu een Amerikaanse vriend) werden gebouwd, lijkt wel een garage te staan. Het is een verblijf voor de zwarte „dienstmap”, die vroeg opstaat, hout hakt, thee op bed brengt, het grove werk doet. Elk blank gezin 80 pet. der gezinnen in elk geval is in het genot van een zwarte hulp. Dat deze na een paar maanden een poos verdwijnt naar een reservaat (waar z’n gezin moest blijven) „om uit te rusten” heet dat, is lastig. Maar er zijn er te over. Dus dat is prettig, die goedkope hulp voor iedereen, als het daarbij maar blééf. Er zijn echter ook andere Negers en er is ook ander werk

dat op deze wacht, waartoe ze bijna geprest worden. Laten we hem eens nader bekijken en hem voor het gemak volgens de Engelse gewoonte de „African” noemen.

Maritain heeft ergens gezegd, dat een kapitalist een man is, die geen tijd heeft. Zo gezien is de African zeker geen kapitalist, want tijd heeft hij in overvloed, en als de blanke werkgever hem te zeer onder druk zet, dan verdwijnt hij een paar maanden naar z’n reservaat om het leven volgens eigen plezier te hebben en het geld uit te geven, even zorgeloos als hij het verdiende. Vooral zij, die pas uit „de wildernis” komen zien er geen nut in langer te werken dan nodig is om de koe te verdienen die hij nodig heeft als huwelijksgift, de fiets die het vermoeiende lopen opvangt, een paar schoenen, een deken, een kleine fonograaf. Dat is de wanhoop van z’n blanke werkgever, die daarom heel graag z’n gezin naar de stad wil halen om hem daarmee vaster aan z’n werk te binden, ook economisch, omdat dan het onderhoud van gezin een weekgeld vraagt. Maar de „apartheid” wenst juist terugdrijving naar de reservaten. Kracht en tegenkracht, zoals we ook op andere gebieden zullen zien. En hier speelt een rol, dat de African zich vrij obstinaat zal verzetten, want hij heeft z’n vrije tijd lief en zal zich niet gemakkelijk een ongewenste levenswijze laten opdringen. Hij is emotioneel, niet vermoeid, is vrij van innerlijke spanningen, is rustig en sterk, een bron van jonge kracht, en ongeneigd zich door de moderne industriële machine te laten opslorpen. De wijsheid van de dicht bij de natuur levende.

Van de 7 è, 8 millioen Africans leven er een 40% in de reservaten, die 13% van de Unie van Zuid-Afrika beslaan. Een zeer groot aantal van hen zijn vrouwen en kinderen of ouden van dagen, omdat de werkers door armoede gedreven naar de steden gaan, om als hulpbouwvakarbeiders, fabrieksarbeiders, in de mijnen een weekloon te verdienen. 90% van de gezinnen ontvangt een inkomen van buitenaf op deze wijze. Het beangstigende nu is in deze reservaten de bevolkingsdruk. De geneeskundige verzorging, iets verbeterde hygiëne en levensgewoonten, het beëindigen van de oorlogen tussen de elkaar vijandige stammen, het verdwijnen van de iiongersnoden door de zegeningen van het blanke bestuur, dat alles doet het geboorte-overschot snel toenemen. Zo snel, dat indien het Malans regering lukt volgens plan de reservaten in 1965 geschikt te hebben gemaakt om de gehele Bantoe-bevolking op te nemen, d.w.z. de 8.000.000 een plaats daar te gevén volgens het apartheidsschema, dat dan tegen die tijd de bevolking verdubbeld is. Zodat er dan wéér 8.000.000 buiten de reservaten wonen. Weer kracht en tegenkracht! Ook de kudden vee der Bantoes vee van vaak zeer inferieure kwaliteit groeiden mee, omdat epidemieën worden onderdrukt. En omdat de landbouwmethoden primitief bleven (de Bantoe is een veehouder, geen landbouwer) wordt de levensnood in de reservaten steeds groter.

Afrika voor de Africans is dus een noodzaak, die botst met het Afrika voor de Afrikaners.

Niettegenstaande de zwarte inferieur wordt geacht, is hij toch zeer gevraagd. De moderne industrialisatie heeft hem nodig, ook op de plaatsen waar de vakbonden der blanken hem niet willen. Het is bijna niet