Woorden over de dichte dijk

Het had iets van Oudejaarsavond, vorige week Vrijdagavond. Geen lekkernijen, geen omzwachteling door geuren en herinneringen, maar wél dat wachten tot die ene minuut kwam en de radio aan alle Nederlanders het sein gaf, dat een groot werk voltooid was.

Dat wachten duurde ongeveer een uur. En in dat uur is het zonneklaar geworden, hoe onmachtig het woord is. Immers: daar, aan de dijk bij Ouwerkerk waren enige duizenden mannen bezig. Op de caisson stonden de leiders. Als veldheren. Prof. Thijssen voorop. En andere mannen, die een werk van maanden in één enkele minuut zouden zien slagen of mislukken. Verderop dobberden de autoriteiten. De Koningin, dr. Drees, mr. Algera, ir. Witte, om alleen de allerhoogsten te noemen. Op de laatste caisson en op de negen sleepboten, dédr gebeurde het werk. En nu het merkwaardige: het gebeurde er zwijgend. De radioverslaggevers deden hun best, dat moet gezegd. Zij hielden de klank in de kamer en vertelden, extravert als zij moeten zijn, werkelijk alles wat ze zagen. Dat wordt van een goede reporter geëist. Nochtans: hun spreken was kwetteren van spreeuwen rondom karrepaarden, wachtend op het ogenblik, dat die paarden iets loslieten. Zij konden wel zeggen, dat het zo’n spannend ogenblik was, zij konden wel meedelen, dat iedereen zwijgend zijn werk deed, maar wij hoorden niets. Hoogstens een enkel gebrom van prof. Thijsen, die kennelijk niet gestoord wilde worden.

Het bleek een onmogelijke opgave, om

werk, dat in zwetend denken en denkend zweten verricht moet worden, voelbaar te maken met woorden. De opgewonden ijver van Guus en Jan en Tom (waarom ze óók niet bij de voornaam genoemd, want het gaat daar bij de radio-jongens reusachtig familiaar toe) om de goede woorden te vinden, brak stuk op de werkelijkheid. Misschien was het meest welsprekende op die avond het concert van wilde klanken, dat ons er aan herinnerde, hoe kort geleden wij nog maar uit een zeer primitief levensstadium gekomen zijn; en het bevend gespeelde Wilhelmus op die boot daar in de donkere nacht, waarin de wind kwam opzetten en het oor der wereld te luisteren lag. De wilde kreet èn het lied, ziedaar de middelen, waardoor men gevoel, emotie kan overbrengen. Het woord is dan maar een armzalige geschiedenis. * * *

Toen kwamen, de volgende morgen al, de kranten. Niemand verbaast zich er meer over, dat èn foto’s èn reportages die dan toch maar genomen, geschreven, getransporteerd moesten worden gedrukt en wel ’s morgens om zeven alweer in de bus rolden. Nu, bij dat gelezen woord, komt de zaak dichterbij. Het geschreven en gelezen woord is toch wel iets overdachter, iets verwerkter dan het heet-gesprokene. Bovendien: om zeven uur ’s Zaterdagsmorgens is de dichting van de dijk bij Ouwerkerk alweer geschiedenis. Het woord is het voertuig bij uitstek van de geschiedenis, van de kroniek van het verhaal. Daarom

zal de radioreportage nooit de krant wegdrukken. Want de belevenis van hetgeen geschied is door een verhaal is iets anders, dan het luisteren naar een ooggetuigeverslag. Het verhaal van de 6de November zal van geslacht op geslacht verder worden verteld. Het woord van Jan en Guus en Tom zal dan verklonken zijn zonder echo. « *

En nu onze woorden over die gedichte dijk. In Augustus voeren wij op de boot van Anna Jacoba naar Zierikzee. Er was een gespannen aandacht bij de passagiers voor wat onderweg, tegenover het naakte, onbeschermde Ouwerkerk gebeurde. Een paar van die reuzegevaarten lagen stil op het vlakke water. Boten voeren af en aan. Verderop, na Zierikzee, bij Schelphoek, was juist de dijk gedicht en de vlaggen wapperden over Schouwen. Maar de vreugde was niet onvermengd. Want bij Ouwerkerk was het werk niet gelukt. Op het eiland vond ik mensen, die een beetje droevig waren, omdat men elders maar niet begreep, wat het betekende rondom in het water te zitten. Ik kon dit droevige gevoel wel meevoelen, maar achtte het onvermijdelijk. Het is wel heel moeilijk zich in het leven van een ander enigermate duurzaam in te denken. Sociologie en sociale psychologie proberen dat te doen, maar het is nooit helemaal echt. En daarom heb ik het gelaten aanvaard, wanneer men mij verzekerde, dat de mensen van de overkant zo dom, zo vergeetachtig en zo hard waren.

Maar nu?

De werkelijke betekenis van de techniek van dit werk zal de meesten wel ontgaan. Wij moeten op gezag geloven, dat het een enorm knap werk is geweest. En wij zijn bereid dat te doen. Maar wat wij wél weten is tweeërlei.

In de eerste plaats, dat hier een denkkracht en een planning achterzitten, gevolgd door een toegewijde aanpak en een volharding, die ons trots maken. Die hun afstraling hebben op ons volk. Dat kunnen wij te zamen, denken wij, al zijn er 5000 mannen op z’n hoogst bij betrokken.

In de tweede plaats, dat er voor de eilandbewoners geen reden tot wrevel is. Althans geen diepere reden tot wrevel. Natuurlijk, er gebeuren allerlei fouten. Maar uit deze dijksluiting blijkt een stuk volkseenheid, die bepaald troostend is. Men weet, dat wij niet graag deze volkseenheid romantiseren. Maar wij willen wél graag de tekenen aanwijzen, dat zoiets toch bestaat. Er is geen werkelijk serieuze discussie geweest over de vraag, of men die eilanden maar aan het water zal overgeven. Ergens leeft het besef van eenheid. Hier werd dat besef zichtbaar.

Wij hebben critiek gehad over de wijze, waarop de woorden werden uitgestort bij het dichten van de dijken. Wij hebben laten uitkomen, dat dit niet zozeer aan het reporters als wel aan de stof zelf lag.

Maar nu willen wij erop wijzen, dat de radio toch wel op uitzonderlijke wijze het bewustzijn van eenheid van ons volk versterkt. Vroeger was alleen de vlag en het vorstenhuis het symbool der eenheid. Maar veel sterker werkt de eenheid van het moment, als zovelen tegelijkertijd naar hetzelfde woord en dezelfde klank luisteren.

De vraag is alleen: welke inhoud geven wij die eenheid. Met die vraag zijn wij nog niet klaar.

Hoe dan ook: het dichten van de dijken is niet alleen een zaak, die ons respect voor een aantal werkers doet stijgen, maar ook een geestelijke zaak, die tot de vormende krachten van ons volksleven bijdraagt.

L. H. R.

Vervolg van bldz. 3 En hoe heeft de blanke de Naturel nodig? Een industrieel van de Good Hope Textile Company te King Williamstown heeft 1100 mannelijke Naturellen in dienst maar wenst tot 2500 uit te breiden. Hij heeft 7 maanden nodig om een vakman te kweken. En dan gaat de man met „vacantie”, omdat het Gouvernement niet toestaat dat er huizen voor de gezinnen worden gebouwd. Het verloop van arbeiders is 103% p. jaar. In Engeland of de USA is dat 10 è, 15% per jaar.

In de nieuwe goudmijnen in de Oranje Vrijstaat is het werk zo gemechaniseerd, dat ten minste 10 è, 20% van de vakarbeiders als vaste kern in bedrijf moet blijven om de zaak draaiend te houden. Niet uit filantropie wenste de mijndirectie een groot plan tot huizenbouw snel uit te voeren. Maar de fictie van de Malan-regering, dat de Naturellen slechts als tijdelijke werkkrachten konden worden beschouwd, maakte dat slechts vergunning werd gegeven om 3% van de benodigde huizen te bouwen.

Overal roept de industrie, het transportwezen, om meer en geschoolde arbeiders. Slechts Naturellen zijn ter beschikking. Maar ze mogen slechts als „tijdelijke arbeider” worden aangesteld.

De Naturellen zijn (nog) vrij gauw tevreden en een aantal heeft ergens een

„eigen huis” op eigen grond. Maar de apartheidsfictie gaat zo ver, dat onder het beleid van de minister voor Naturellenvraagstukken, Verwoert, door een strikte toepassing van de Group Areas Act men is begonnen met de eigendommen te onteigenen en de Naturellen over te plaatsen naar woonstreken vaak 13 tot 16 mijl van hun werk. En in deze Naturellen-voorsteden kunnen zij geen „eigen grond” meer kopen, zodat het wantrouwen groot is, dat later weer een verschuiving verordend zal worden. Dat bittere wantrouwen, niettegenstaande de woningen veel beter zijn. Wantrouwen, ook vergroot omdat er plannen zijn om Onderwijs en Opvoeding onder te brengen bij het ministerie voor Naturellenvraagstukken in plaats van bij het min. v. Onderwijs. Immers dat zou neer kunnen komen op een andere maatstaf voor wit als voor zwart. Lesgeven in de taal der Inheemsen en niet in het zozeer geliefde Engels dat de poort naar groter vrijheid opent. Vooral de intellectuelen onder de Naturellen zijn over deze maatregelen uiterst geprikkeld, en de bittere verwijten, die de staf van het Adams College uitte, wijst niet op een groei in de richting van de zo broodnodige coöperatie. Zal het „adeldom dat verplicht” op een niet noodlottig te laat uur samenwerken willen?

– E. M. BIJTER