r den Heer behoort de aarde en haar volheid. Psalm 24 : 1 /

en Taah

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR SISTE JAARGANG VAN „DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 21 November 1953 Nr. 46 Redactie: ds.J.J. Buskesjr. ds. L. H. Ruitenberg dr. J. G. Bomhoff Redactie-Secr.: Roerstraat 48* Amsterdam-Zuid Telefoon 724386 p/a dr.J. G. Bomhoflf Vaste medewerking van prof. dr. W. Banning J. Hulsebosch H. van Veen dr. M. V. d. Voet ds. H.J. de Wijs Mej. dr. M. H. v. d. Zeyde e.a.

lent per jaarf 5,—; halfjaar f 2,75; kwartaalf 1,50 plus f 0,15 incasso. Losse nrs f 0,15; Postgiro 21876; Gent. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C; Postbus 800

DE DIJKEN DICHT

EEN NABETRACHTING

Waarschijnlijk zuUen de meesten vinden, dat dit artikel wat achteraan komt. Ik zal dat niet tegenspreken. Het wil inderdaad een meditatie achteraf zijn. Het wil bovendien een critische meditatie zijn, omdat er iets is, dat mij dwars zit en waaraan ik uiting wil geven.

Toen de watersnood kwam en de dijken bezweken, toen het water met zijn geweld naar ons hart greep en deze greep bij velen tot een aanvechting van het geloof werd, heeft de kerk gesproken. Het doet er nu niet toe, of wij het getuigenis van de kerk in die dagen van nood en aanvechting gelukkig vonden, het doet er zelfs niet toe, of wij het met dat getuigenis volstrekt oneens waren, de kerk sprak in die dagen, omdat zij meende niet te mogen en te kunnen zwijgen.

Na de watersnood zijn er heel wat discussies gevoerd over het probleem, waarvoor wij gesteld werden: natuurrampen en goddelijke voorzienigheid, en ik kan moeilijk zeggen, dat de predikers een eenstemmig woord spraken, maar er werd gesproken. Waarom?

Omdat men in de watersnood Gods hand zag. Zo werd het bij alle verschil in inzicht in de problematiek vrijwel door iedereen gezegd.

Persoonlijk heb ik nogal wat bezwaren tegen deze uitdrukking. Dat men Gods hand in bepaalde gebeurtenissen, door welke wij op een bijzondere wijze getroffen worden, ziet, vind ik aanvechtbaar. Ik zeg liever, dat wij geloven, dat alle dingen in Gods hand zijn, dan dat wij Gods hand in en achter bepaalde feitelijkheden zien. Maar daarover wil ik niet discussiëren.

Ik neem de gangbare terminologie voor een ogenblik over: wij zagen Gods hand in en achter de watersnood. Daarom sprak de kerk tot ons volk.

En nu is het dit, dat mij dwars zit, dat, nu de dijken dicht zijn en het laatste gat gestopt werd, de kerk niet tot ons volk gesproken heeft. Er is in vele kerken gedankt, maar de kerk heeft, nu de dijken door mensenhand gedicht werden, niet als kerk tot het volk gesproken, gelijk zij deed, toen de dijken door het geweld van het water bezweken.

Ik vraag mij zelf af, wat de reden van dit zwijgen is en voor mij zelf ben ik tot deze conclusie gekomen, dat de reden deze is: men heeft er eenvoudig niet aan gedacht! De watersnood vond men aangrijpend. Men zag achter de watersnood Gods hand en men zei tot ons volk: Zie toch en versta toch, Gods hand is in en achter de watersnood! Het dichten van de dijken blijkt niet zo aangrijpend geweest te zijn. Men vond het prachtig en men was er natuurlijk dankbaar voor. Maar het scheen te vanzelfsprekend dan dat men het aangrijpend vond. Men zag achter het dichten van de dijken Gods hand niet en men zei niet tot het volk: Zie toch en versta toch, Gods hand is in en achter deze overwinning op het geweld van het water.

Bevreemdend, dat de mens, de gelovige mens, de kerk, meer aangegrepen wordt, wanneer de boel kapot gaat dan wanneer de kapotte boel hersteld wordt, dat de kerk meer speurt van Gods aanwezigheid, als ons werk wordt afgebroken dan wanneer dit werk slaagt en resultaat oplevert. Het laatste schijnt van zelf te spreken. Bij het eerste vermoeden wij een ingrijpen van God.

Hebben wij in dit alles niet te malcen met een godsvoorstelling, die toch eigenlijk moet worden afgewezen, een welhaast deïstische godsvoorstelling, bij welke wij

God op een aangrijpende en ontroerende wijze in het leven zien ingrijpen, als het mis gaat en het leven bedreigd wordt, maar van een ingrijpen Gods in het leven niets weten, wanneer het goed gaat en het leven beveiligd en beschermd wordt?

Indien dit het geval is —en ik vrees, dat dit inderdaad het geval is dan geloven wij toch niet wezenlijk in een God, die vóór de mens is en wiens God-zijn daarin bestaat, dat Hij wil, dat wij menselijk leven en daarom dijken bouwen, zo hoog en zo sterk, dat de watervloed op die dijken breekt, een God, die niet met het lot geïdentificeerd mag worden, maar integendeel met ons een verbond tegen het lot heeft gesloten en met ons vecht tegen alle bedreigingen van het mensenleven.

Is niet juist dit aangrijpend en ontroerend, dat een goddelijke wijsheid, wat de natuur kapot maakt, ten goede denkt?

Er is een dominee geweest, die na de watersnood preekte: God wilde laten zien, dat Hij er ook nog was!

In zo’n God kan ik niet geloven. Dat staat het Evangelie mij niet toe. Ik zou veeleer geneigd zijn, om bij het dichten van de laatste dijk te zeggen: God wil laten zien, dat Hij er ook nog is!

Omdat God God is, onze God, niet een vijandige macht, maar een God met milde handen en vriéndelijke ogen, daarom werden de dijken gedicht en werd het laatste gat gestopt.

God wil niet zonder de mensen. Daarom heeft Hij de nodig. Daarom wil Hij de mensen gebruiken. Daarom laat God ons De zin van leven is de dienst van God, die ons liefheeft, en daarom is de dienst van God dienst aan de mensen. Daarom worden wij allen geroepen Gods medearbeiders te zijn in de strijd tegen het lot en tegen alle machten, die het mensenleven bedreigen en Gods liefde tot de mensen weerstaan.

Als Gods hand in en achter het gebeuren is liever: als alle dingen in Gods hand zijn dan kan de mens veel.

Het is niet waar, dat de mens niets is en niets kan.

Zonder God kan hij niets.

Maar met God springt hij over een muur en dicht dijken.

Wij mogen het leven uit Gods hand aanvaarden als een geschenk en een roeping.

Er moeten in deze wereld, die Gods wereld is en Gods wereld blijft, nog heel wat dijken gebouwd worden tegen aUe mogelijke watervloeden, die een nog veel groter gevaar voor het mensenleven betekenen dan de watersnood, die ons land teisterde. Daarom had de kerk tot ons volk moeten spreken en moetep zeggen: Zie toch, hoe aangrijpend en ontroerend, de dijken zijn dicht en het laatste gat is gestopt, zie het toch, het is Gods hand!

J. J. BUSKES jr.