f den Heer \ behoort de aarde J en haar Ê volheid. / \ Psalm 24 . I /

Tyd en Ta ah

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR SISTE JAARGANG VAN ~DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 28 November 1953 Nr. 47 Redactie: ds.J.J. Buskesjr. ds. L. H. Ruitenberg dr. J. G. Bomhoff Redactie-Secr.: Roerstraat 48® Amsterdam-Zuid Telefoon 724386 p/a dr. J. G. Bomhoff Vaste medewerking van prof. dr. W. Banning J. Hulsebosch H. van Veen dr. M. V. d. Voet ds. H. J. de Wijs Mej. dr. M. H. v. d. Zeyde e.a.

perjaarfS,-; halfjaar f 2,75; kwartaalf 1,50 plus f 0,15 incasso. Losse nrs f 0,15; Postgiro 21876; Gent. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekeheld 15, Amsterdam-C; Postbus 800

Propaganda

Zaterdag 21 November is er te Utrecht een congres van de PvdA over de propaganda gehouden. Een besloten congres, waar de afgevaardigden van de besturen, aan de hand van rapporten, konden zeggen, wat ze ervan vonden en in konden gaan op de gedane suggesties. Waarvan rijkelijk gebruik gemaakt is.

Het bleek uit dit congres, dat de strekking van de propagandistische activiteiten van de Partij van de Arbeid in toenemende mate „personalistisch” wordt. Ik gebruik dit aangevochten woord graag in dit verband. Toen de Partij van de Arbeid werd opgericht, klonk dit woord vaak en met nadruk. Thans is het wat op de achtergrond geraakt. Maar wie de rapporten leest en de besprekingen volgde op dit congres, kon niet anders dan concluderen, dat de ontwikkeling in personalistische richting voortgaat. D.w.z. in de richting van het acht slaan op de mens en op de vorming tot persoonlijkheid méér dan op dressuur tot „partijganger”.

Dat wij dit van harte toejuichen, spreekt voor zich. Wij achten deze ontwikkeling van het grootste belang voor het politieke, maar ook voor het geestelijke leven in breder verband. Hoe meer de trucjes worden teruggedrongen, hoe minder men vertrouwt op massa-beïnvloeding en op reolame, hoe meer men mensen in zijn eigen sfeer en in zijn eigen levensverband wil aanspreken, hoe dieper zal men moeten graven en hoe beter bereikt men de mens. Deze methode waarborgt menselijkheid en vrijheid. Nochtans moest er ten congresse iets van mijn hart. Ik ga hier op deze plaats iets breder op in, omdat de opmerkingen, waarvoor vier minuten stonden, niet tot hun recht konden komen.

Bij alle overdenking van de propagandamethoden zal men de psychologische kant in de gaten moeten houden. Er zijn nl. grenzen in de mogelijkheden van werving. Deze grenzen moet men kennen.

Ik denk in de eerste plaats aan de onmogelijkheid om zulk een groot en gevarieerd aantal politici deel te laten nemen aan het werk, dat iedereen wordt aangesproken. De politicus is een bepaald type. Ofschoon zeer verschillende mensen aan politiek doen, herkent men toch de politicus aan een aantal eigenschappen, die zij allen gemeen hebben. Anders zouden zij niet aan politiek

kunnen doen. De politicus moet nu eenmaal een zekere behoefte naar machtsontplooiing hebben. Hij moet verlangen naar concrete vormgeving. Hij moet zich in de gedachtengangen van een ander kunnen verdiepen en daar zijn voordeel mee kunnen doen. Hij moet op zijn qui vive zijn en gauw aanvallen en verdedigen. Nu kan men deze eigenschappen op hoog en op laag niveau hebben. Maar zonder deze eigenschappen doet men beter de actieve politiek de rug toe te keren.

Welnu, dit type mensen is niet voor iedereen aantrekkelijk. Dat kan ook niet anders. De weerstand tegen de politiek, die men vaak kan waarnemen, is niet alleen gelegen in een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef, aan gebrek aan inzicht, aan misleiding, maar óók aan een gehinderd worden door een bepaald soort mensen, dat nu eenmaal aan politiek doet en daarvan het stempel draagt.

Dit moet men, ter wille van de propaganda, weten. Deze zelfkennis moet een partij opbrengen. Niet alleen intuïtief zoals vaak het geval was maar ook bewust, ik zou haast willen zeggen: wetenschappelijk. Een verdieping van inzicht zou de veelkleurigheid van de politiek ten goede komen en daardoor zijn aantrekkelijkheid. Het zou de samenstelling van candidatenlijsten weliswaar moeilijker maken, maar tevens ver antwoorder. -Want men zou niet alleen moeten gaan letten op het geestelijk klimaat, dat rondom een candidaat hangt, maar ook op de werking, die hij hëeft op zijn medemensen. Het zou het probleem dat overal ligt in de verhouding tussen de mens en zijn werk ook op dit gebied aan de orde stellen.

De keerzijde is een tweede opmerking. Men zal ook de kiezer, de burger niet alleen onder het sociale, economische en geestelijke gezichtspunt moeten bestuderen, maar ook als mens-apart. Met zijn mogelijkheden en grenzen. Het is nl. een feit, dat slechts een bepaald deel van de bevolking wezenlijk de mogelijkheid heeft om in politiek belang te stellen. Het algemeen kiesrecht en vooral de opkomstplicht gaat van de veronderstelling uit, dat iedereen deze belangstelling in beginsel heeft, maar in feite is dat niet zo. Het oordelen over politieke vraagstukken vraagt kennis, dus studie, vraagt een zekere onbaatzuchtige aandacht en bovendien zin voor maat, zich vaak uitend

in humor. Zonder deze eigenschappen benadert men het veld van de politiek zonder behoorlijke toerusting en dan struikelt men, ja bevriest men onherroepelijk, als men zich erop beweegt. Het best komt men erachter, wat deze verkilling betekent, wanneer men teleurgestelde enthousiastelingen ontmoet. Mensen, die lid waren, maar om een of andere reden (meestal verhuld achter de mededeling, dat de contributie te hoog was) het bijltje erbij neer gooiden, zijn het moeilijkst te „bepropageren”. Waarschijnlijk had een beter inzicht bij de werving van leden in de psychologische structuur de mensen én de Partij behoed voor deze kortsluiting. Een kortsluiting, die altijd sympathie kost.

Ik geloof dan ook niet, dat wij iedereen kunnen bekeren. Niet alleen, omdat er verschil van mening blijft bestaan, maar ook, omdat het politieke bedrijf een klimaat om zich heeft, dat sommigen moet aantrekken en anderen moet afstoten. De reden van dit afstoten precies te weten is voor elke partij van uiterst groot belang. Het is nl. niet in de eerste plaats domheid, die mensen weerhoudt zich tot haar te bekennen. Het is domheid van een partij, zich deze weerstanden, voor zover mogelijk, niet aan te trekken.

Zou, aldus handelende, het woord propaganda misschien uit het spraakgebruik verdwijnen? Wie weet. Het is merkwaardig, dat dit woord van kerkelijke oorsprong is. In 1622 werd ter verbreiding van het roomskatholieke geloof de „Congregatie de Propaganda Fidei” opgericht. Vertaald: het genootschap tot uitbreiding van het geloof. Een christelijk tintje zit er tegenwoordig aan het woord volstrekt niet. Integendeel: christenen mijden het, en spreken liever van zending eerst en later van apostolaat. Propaganda heeft geheel het karakter gekregen van iets opdringerigs, iets slims. Propaganda moet werken met suggestieve middelen en wil de mensen overhalen iets te gaan doen, wat ze zonder deze propaganda niet hadden gedaan. Propaganda wil macht over mensen uitoefenen, zonder dat zij in die macht eigener beweging hebben toegestemd. In de laatste jaren is de propaganda verfijnd, door betere kennis van psychologische mogelijkheden. De propaganda is derhalve gevaarlijker geworden.

Daarom kon het wel eens zijn, dat de Partij van de Arbèid, die het begonnen is om de persoon, om de mens-in-zijn-verband, een ander woord zal gaan kiezen voor wat ze eigenlijk bedoelt: gesprek met de burger over wat wij samen willen op het gebied van de staatkunde.

In elk geval is de neiging hiertoe een gezond teken. Dat men er zó over kan gaan spreken, als te Utrecht gebeurde, zal hun, die bijzondere aandacht hebben voor de geestelijke volksgezondheid, van grote waarde voorkomen. L. H. R.