daarbij naar voren wordt gebracht, is, dat persooniijkheidsontpiooiing, vorming en wat daarmee annex is, gebieden zijn, waarop primair de genoemde levensverbanden een taak hebben, omdat hier het levensbeschouwelijke element niet buiten gehouden kan en mag worden. Daarnaast speelt ook de beduchtheid voor een grensoverschrijding door bedrijf of onderneming, waardoor van die kant een te groot beslag wordt gelegd op de mens, een rol.

Bij dit alles komt nog, dat vorming en vormingswerk dermate mode-begrippen zijn geworden, dat er vrijwel geen organisatie of instantie is, die niet vol élan zich op dat werk stort en... daarbij niet altijd vrij is van een zekere monopoliezucht! Bezwaren genoeg dus! Bezwaren, waarvoor ook minister van Thiel niet blind is, gezien zijn opmerking ten aanzien van het maatschappelijk gezinswerk, waarbij het z.i. ~niet juist zou zijn, dat dit soort werk wordt georganiseerd vanuit de onderneming”. Daardoor zou, aldus de minister, dit werk een verlengstuk worden van de onderneming en zou het weer nieuwe bindingen scheppen met het werk-milieu. „Persoonlijk,” zo zei minister Van Thiel verder, „ben ik van mening, en velen met mij, dat in het belang van het menseiijk geluk van de arbeiders en hun gezinnen, de binding met de onderneming zoveel mogelijk beperkt moet blijven tot de werktijd”.

Wat de minister dan wel voor ogen staat, is allereerst, dat de ondernemers zich met hun naaste medewerkers „met hun persoon en energie geven aan de opbouw van dit werk, te zamen met andere maatschappelijke figuren”. Eerlijk gezegd, lijkt ons deze uitspraak beslist een anti-climax in het betoog van de minister. Het probleem ligt wel wat moeilijker!

We keren daarom ook meteen terug naar de zoéven weergegeven argumenten, die rechtstreeks de verhouding bedrijf-maatschappij raken.

Een discussie hierover blijft ongetwijfeld onvruchtbaar, wanneer men niet uitgaat van de feitelijke situatie en problemen. We nemen daartoe eerst een voorbeeld uit het maatschappelijk werk in het bedrijf. Een werknemer komt een voorschot vragen op zijn loon. De gebruikelijke informatie naar het motief van dit verzoek, leidt tot een uitvoerig gesprek, waarin ai spoedig de achtergrond duidelijk wordt: een huwelijk, waarmee het misère is; een onverstandige, nogal infantiele man; een vrouw, die geen kijk heeft op het huishouden; onverstandig kopen-op-af betaling; een bedrag aan schuld, waar niet meer uit te komen is.

Eén ding is duidelijk: de man verwacht in deze ellendige situatie hulp van de sociale dienst van zijn „eigen” bedrijf. Bij verdere navraag blijkt het gezin geen band te hebben met enige kerk.

Nu gaat het verder: de maatschappelijk werkster vraagt aan de man, of hij het goed vindt, dat er ook eens met zijn vrouw wordt gepraat. Hij gaat daar graag mee accoord. Volgende stap: contact met het gezin. Daarbij blijkt al heel gauw, dat de vrouw vóOT alles geholpen moet worden om enig inzicht te krijgen in het besturen van een huishouding, het leven volgens een eenvoudig budget, enz. De vrouw wil deze hulp wei aanvaarden; is kennelijk zelfs blij iemand te hebben op wie ze enigszins kan steunen en tegenover wie ze haar moeilijkheden kan uiten.

Gebruiken we de terminologie van minister Van Thiel, dan is hier beslist sprake van „maatschappelijk gezinswerk, georganiseerd vanuit de onderneming”. Daarom af te keuren? Een vraag, die we u gaarne ter overdenking geven. j. h.

EEN NIEUW 1 9 2 9?

Amerïka’s economische ontwikkeling

De gegevens, welke beschikbaar komen over de te verwachten economische ontwikkeling in de Verenigde Staten, zijn niet bemoedigend. De industriële productie is sinds het voorjaar met 5 pet. teruggelopen. Verwacht wordt een verdere teruggang tot ongeveer 10 pet. gedurende het volgende jaar, met als gevolg een drie è, vier miliioen werklozen. De vraag doet zich dan ook voor, of Amerika thans aan de vooravond staat van een nieuwe economische crisis.

Ofschoon door het dollartekort de afhankelijkheid van Europa stellig niet zo groot is als in 1929, mag met zekerheid worden aangenomen, dat een nieuwe economische crisis in de Verenigde Staten toch voor de gehele wereld rampzalige gevolgen zal hebben. Afgezien van het feit, dat West-Europa bijv. in de afgelopen tijd gedwongen is geweest zich zo onafhankelijk mogelijk te maken van de Amerikaanse economie, heeft dit Amerika zijn productie toch zo opgevoerd, dat het thans een overheersende positie in de wereld bezit. Een Amerikaanse ramp gaat ook ditmaal onze deur niet voorbij.

Kettingreactie

In de afgelopen jaren is het Amerikaanse productie-apparaat steeds meer gegroeid. De verkopen van producten namen gestadig toe en dientengevolge ontstond de bereidheid bij de ondernemers om productie-apparaat en voorraad verder uit te breiden. Nu het zo is, dat de afzet over zijn maximum heen is, dus het bezit van voorraden een risico in zich bergt, is aan deze stijgende lijn een einde gekomen. Men wil de bestaande voorraden verminderen, hetgeen kan betekenen, dat de productie-activiteit in alle sectoren afneemt. Er ontstaat dan een kettingreactie, die moeilijk te stuiten is, tenzij er bijzondere voorzieningen worden getroffen.

De meningen over de diepte van de komende inzinking lopen uiteen. Over het algemeen menen de Amerikaanse economen, dat de terugslag niet zo hevig zal zijn, dat daardoor het gehele economische leven in de war wordt gestuurd. Zij wijzen er op, dat bijv. de staalindustrie ernstig te lijden heeft gehad door de inkrimping van de voorraden bij de afnemers, maar nochtans deze terugslag goed is doorgekomen. (Wij mogen daarbij echter niet uit het oog verliezen, dat het herstel van de staalmarkt mede mogelijk werd onder invloed van de bewapeningsactiviteit.)

Te traag Congres?

Als enkeling te midden van degenen, die van mening zijn dat het wel zal loslopen, staat de econoom Collin Clark. Hij voorspelt (op grond van voor ons moeilijk te volgen berekeningen), dat tegenmaatregelen van de Amerikaanse regering te iaat zuiien komen, om de inzinking in rustige banen te leiden. Voorts meent hij, dat die inzinking veei heviger zai zijn dan zijn vakgenoten aangeven. Onder meer noemt hij in piaats van drie h vier, zes k zeven miiiioen werklozen. Clark is van mening, dat ofschoon ook Washington stellig beseft, een terugslag in

het economische leven te moeten bestrijden met sterk vergrote overheidsuitgaven ■— het Congres niet tijdig tot de nodige maatregelen zal overgaan. Gegeven de politieke doelstellingen van de meeste Amerikaanse leiders, zijn geen kostbare maatregelen te verwachten voordat de inzinking reeds zeer duidelijk is. En dan is het te laat.

De Manchester Guardian heeft een uitvoerige beschouwing gewijd aan Clarks voorspelling. Het blad erkent het feit, dat Clark in het verleden meermalen van een juist inzicht heeft blijk gegeven, eveneens als enkeling. Desalniettemin twijfelt het blad zeer ernstig aan de juistheid van deze sombere voorspelling. Het meent, dat Clark ten onrechte buiten beschouwing laat „de verbazingwekkende veerkracht van de Amerikaanse economie of de ondogmatische vindingrijkheid van de Amerikaanse geest. Overal in dit uitgestrekte land hebben zakenlieden, boeren en gewone gebruikers gedurende de laatste vijf jaar vrijwel voortdurend achteromgezien. Zij hebben zich altijd gekweld met de vraag, of zij te veel hebben geleend, te veel voorraad hebben gekocht, of zich te veel hebben gebonden om veilig te zijn in het geval van een teruggang. Toch hebben zakenlieden nog geen enkele neiging getoond om hun investeringen in nieuwe fabrieken en installaties, zelfs voor 1954, te beperken. Er is meer nodig,” aldus besluit de Manchester Guardian, „dan het ontbreken van een nieuwe stimulans om dat welvarende land in de chaos te storten.”

Exportbevordering

Ai sluit de Manchester Guardian daarmede dus de noodzakelijkheid uit van een nieuwe stimulans zoals Korea is geweest (en daarvoor Marshall-hulp, militaire hulp enz.), in eik geval erkent het, dat de Amerikanen nieuwe wegen zullen moeten vinden om het raderwerk in beweging te houden.

Een van de belangrijkste vraagstukken daarbij is de export, in de eerste plaats naar de Europese markten, vervolgens naar de Aziatische. De export naar Europa wordt belemmerd door het Europese dollartekort, dat op zijn beurt mede ontstaat door de Amerikaanse importbeperkingen. De Europese landen krijgen lang niet voldoende gelegenheid om dollars te verdienen met het in Amerika invoeren van hun producten. Op velerlei gebied werken tariefmuren hoogst belemmerend. Dus kan Europa ook weer minder kopen. Voor de Amerikaanse economie misschien nog belangrijker is de Aziatische markt. Communistisch China, nu voor de meeste Amerikaanse producten verboden land, heeft een afzetgebied van 480 millioen mensen. Een royalere steunverlening aan een land als India opent de mogelijkheid voor een toekomstige markt van nog eens 300 millioen. Maar zowel ten aanzien van het handelsverkeer met Europa en Azië (zeker met communistisch China) is politiek gezien weinig Amerikaanse „ondogmatische vindingrijkheid” te verwachten. Er is dan ook alle reden om de waarschuwing van Clark ernstig te nemen. Een nieuwe ramp als die van 1929 behoort althans niet meer tot de onmogelijkheden. H. VAN VEEN