V ermilitarisering

Onze vrienden van „Kerk en Vrede” hebben, dunkt mij, gelijk, wanneer zij protesteren tegen de vermilitarisering van de geesten. Zij hebben gelijk, wanneer zij erop wijzen, dat naar het woord van de Hervormde Synode het oorlogvoeren een on eigenlijke taak van de overheid is. Al trekken zij daar dan verder conclusies uit, dan de Synode deed.

Toch meen ik dat er reden is, de zaak van de vermilitarisering ook van een andere, zelfs hoopvollere kant te bezien. Dat stel ik waarlijk niet, om een luchthartig optimisme te kweken maar eenvoudig om reëel te zijn. Men dient de zaak van de geestelijke volksgezondheid het meest met nuchterheid.

Het militaire apparaat, de noodzakelijke maatregelen daaruit voortvloeiend, de levensstijl ermee samenhangend, dat alles druist in tegen ons democratisch levensbesef en ons evangelisch geloof.

Moet dat hier nog worden betoogd?

Het militarisme dwingt de mens in een vreemd levensverband. Hij ondergaat dressuur, geen vorming. Hij moet gehoorzamen en hij heeft op geen enkele wijze deel aan de besluitvorming. Zeker, men kan horen, dat een soldaat op zijn post een mens moet zijn, en dat hij niet als een machine mag handelen. Maar hij mag alleen maar mens zijn binnen de wel zeer enge grenzen, waarin hij gecommandeerd is. Hij is de gevangene van het bevel. Een wederwoord is insubordinatie. Het militaire apparaat heeft men wel eens proberen te „democratiseren”. Vlak na de Russische revolutie las men daarvan. Maar het apparaat zelf verdraagt dat niet. Zelfs een volmaakt democratisch land dat verplicht wordt een leger te hebben, houdt daarmee een instelling in stand, die tegen het wezen van de democratie ingaat. Goede democraten zijn altijd slechte militaristen – al kunnen ze op bepaalde ogenblikken wel eens goede militairen zijn.

Het is ondenkbaar, dat het militaire apparaat „verburgerlijkt”. In de goede zin dan. Het is ook ondenkbaar, dat het efficiënt georganiseerd wordt. Een goede organisatie heeft een minimum aan dwang en een maximum aan delen-in-verantwoor de lijkheid. Daarom kan een militair apparaat nooit een goede organisatie zijn, in onze moderne zin dan, omdat men nooit een maximum aan verantwoordelijkheid kan geven, dus in een maxinium aan dwang zijn heil moet zoeken. En dwang kost geld, scheppen geld. Omdat de mens nu eenmaal geneigd is, zich aan die dwang te onttrekken en daarom stille sabotage zal gaan uitoefenen.

Voeg daarbij, dat het militaire apparaat een wel zeer mannelijke traditie heeft, en men beseft welk een schade dit ambacht doet aan de levens van millloenen, al zijn er uiteraard velen, die zich in dit geheel zonder schade weten te voegen.

Zeker, ik ken al de romantische verhalen. Ik heb óók op school gedichten van Detlev von Liliencron gelezen. Ik weet, hoe men dweept met de kameraadschap, in de dienst opgedaan een kameraadschap, die, goed bekeken, kil is en hoogstens de schaduw is van vriendschap, want slechts wortelend in lotsverbondenheid.

Ik weet ook, dat men tegenwoordig een

psychologische dienst in het leger heeft. Dat men, als bij de moderne bedrijfsvoering, probeert de conflicten niet met de petoet maar met de psychiater op te lossen. Wij zouden al wel heel zwartgallig moeten zijn, wanneer wij dit geen vooruitgang vonden. Maar wij geloven niet in de verbetering van het systeem, omdat het systeem voor de democratische en door het Evangelie gevoede mens niet deugt.

En nu wordt er dan die propaganda gevoerd voor het militaire apparaat.

Propaganda voert men voor een zaak, die niet gaat. Ziedaar, naar mijn gevoel, het hoopvolle van deze propaganda. Op die manier moeten het bier, de melk, de tomaten, de vis aan ons volk worden aangeprezen. Dat geschiedt steeds op een ogenblik, dat het gebruik achteruit ging, althans niet vanzelfsprekend gewoon was.

Welnu, vergelijken wij de situatie thans met die van 100 jaar geleden. Honderd jaar geleden was er een militaire stand, die eer en aanzien genoot. Dit vloeide voort uit de laat-middeleeuwse verhoudingen, toen de adel nog het kader voor de verdediging van het volk vormde. En het daarbij behorende aanzien genoot. Men leefde in het besef dat er een hiërarchie was, en de top werd gevormd door wie door geboorte en bezit daartoe het „recht” had. En geacht werd de wijsheid ervoor te bezitten.

Resten van dit alles zijn nog wel te vinden culturen gaan nooit helemaal verloren. Maar de democratie is zo diep geworteld, dat de glans van het militaire apparaat verdwenen is. Het heeft steeds iets benauwends. Soms vertoont men fiet met kleur en klank. Maar dat hoort er eigenlijk niet meer bij. Dat functionneert niet meer. Als vroeger de troep, vooropgegaan door het muziekkorps, het garnizoenstadje doortrok, dan liepen wij uit. Dan

zagen wij de soldaten ten strijde trekken, muziek voorop. En de uniformen blonken. Thans ronken de motoren en de kleuren zijn grauw, groengrauw en asgrauw. En daarachter weten wij niets meer van romantiek, maar van grote risico’s. Ook wie menen, dat thans nóch de gevormdheid van de mensheid nóch de internationale politieke verhoudingen het afschaffen van het apparaat gedogen en dat is de grote meerderheid van de volkeren van West-Europa zien de vertoningen van militaire kracht niet met een vrolijk maar met een kloppend hart. Zij mogen zich op een bepaald moment verheugen in iets treffends (zoals een •drankbestrijder ook wel in de lach kan schieten om eeii grap van een aangeschoten student) van het militaire apparaat, het is steeds beklemde vreugde. Zij bevrijdt allerminst van het gevoel van sombere dreiging, die het zien van militaire macht opwekt.

Tegen deze achtergrond zie ik de neiging om propaganda te maken voor het militarisme. Een propaganda, die overigens niet nieuw is. Ik was 17 jaar, toen in de stad mijner inwoning ter ere van het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina een défilé werd gehouden. De stad was uitgestorven. Letterlijk iedereen was gaan kijken. Massa trekt mensen aan. In diezelfde tijd reisde een officier de middelbare scholen langs om jongens te werven voor de militaire training. De man heeft na 1940 voor de SS geworven. Dat men het nu doet met krachtiger middelen, komt, omdat wij „vooruit” gegaan zijn op het punt van de psychologisch verantwoorde propaganda.

Wanneer men de vinger heft tegen deze propaganda, dan ga ik daarmee accoord. Vooral de propaganda op de scholen vind ik afkeurenswaardig. Overal, waar men uitgaat van de vanzelfsprekendheid van het miUtarisme, zullen wij moeten waarschuwen. Het is steeds hooguit, in de volstrekte zin, een noodoplossing. En dan nog meer nood dan oplossing.

Maar wij mogen tegelijkertijd niet voorbijzien, dat het feit van propaganda niet de sterkte, de werfkracht, maar de zwakte van het militarisme demonstreert. L. H. R.

Indische Nederlanders

2

En wanneer iemand u pressen wil tot één mijl, ga met hem twee mijlen. Mattheus 5 : 41.

De exodus van de Engelsen uit Abadan, was, hoe men ook over het ondoorgrondelijke politieke spel dat daar werd en wordt gespeeld, moge denken, een groots getuigenis van een volksgemeenschap. Een volksgemeenschap die als één man achter z’n leden ging staan die in moeilijkheden verkeerden.

Voor alle Engelsen lagen de schepen klaar, die hen naar het hart van ’t Gemenebest zouden brengen.

Natuurlijk was de situatie in Indonesië bij de souvereiniteitsoverdracht geheel anders dan die van de Engelsen in Abadan. Af gezien nog van de vraag of het practisch mogelijk zou zijn geweest, de repatriëring van alle Nederlanders in een korte spanne tijds te laten voltrekken. Maar het ging en het gaat niet om practische mogelijkheden. Het gaat ook niet om hetgeen uit opportuniteitsoverwegingen wenselijk of niet wen-

selijk is. En het gaat zelfs niet om de vraag wat beter is, repatriëren of blijven. Wie dat denkt heeft al heel weinig inzicht in de roerselen van de menselijke ziel. Dat wij uit volle overtuiging achter de Indonesische vrijheidsstrijd zijn gaan staan, spruit toch ook niet voort uit de gedachte, dat de Indonesiërs het door staatkundige zelfstandigheid beter zouden krijgen? Laten we de dingen even zuiver stellen. Zoals de Indonesiërs een sociaal en economisch zwakke en wankele Merdeka verkozen boven koloniale voorspoed en zekerheid, zo hebben de Indische Nederlanders hun gehechtheid aan het oude Moederland verkozen boven de wijde perspectieven die het Indonesische staatsburgerschap ongetwijfeld biedt.

Meer dan eens heeft men mij advies gevraagd omtrent de keuze van het staatsburgerschap. Een advies dat ik nooit rechtstreeks heb kunnen en willen geven. Altijd heb ik mijn vrienden het voor en tegen van Nederland laten zien. Het merkwaardige is dat tegen een sombere afschildering van Nederlandse toestanden felle tegenspraak