Nog eens:

Treurspel der priesterarbeiders

Op dr. Van Waesberghe is pater Jelsma gevolgd.

Hij noemt in Vrij Nederland het apostolaat van de priesterarbeiders het apostolaat der zelfverloochening, en hij doet dat terecht. Ook wij protestanten staan met de allergrootste eerbied tegenover de persoon en het werk van de priesterarbeider.

Maar wanneer pater Jelsma dan verder beweert, dat hij in dit jongste brokje kerkgeschiedenis geconfronteerd wordt met het eeuwenoude mysterie van de kerk, waarin hij gelooft, het mysterie van de christelijke noodzaak ener allerdiepste zelfverloochening, word ik achterdochtig. Want precies als dr. Van Waesberghe bedoelt pater Jelsma, dat onderwerping aan het kerkelijk gezag christelijke zelfverloochening betekent.

Het gaat inderdaad om de vraag naar de betekenis van de gehoorzaamheid aan de kerk. Voor katholieken is dat een essentiële vraag, zegt pater Jelsma. Ook voor protestanten, voeg ik eraan toe. Maar katholieken en protestanten beantwoorden deze essentiële vraag op geheel verschillende wijze.

Wie in de katholieke kerk gelooft, is van de waarde dezer gehoorzaamheid overtuigd. Zij hangt voor hem samen met de fundamentele wet van het christendom en elk christelijk apostolaat; de wet der zelfverloochening. Het eigen initiatief, de eigen voorkeur, de eigen bewogenheid en ernstige arbeid van een apostel maken en redden het christendom uiteindelijk niet.

Weer zijn wij het met pater Jelsma eens. Dat geldt trouwens ook voor wat hij laat volgen; Dit alles zal juist dikwijls door een Gethsémané heen moeten, bereid om te sterven. ledere apostel moet kunnen zeggen, als de Eerste; niet mijn wil. Vader, maar de Uwe! Dat brengt vaak vernietiging met zich mee. Toch gelooft anen, dat het in wezen geen vernietiging is, maar opbouw. Het Rijk Gods groeit door zelfverloochening; wie zijn leven verliest, zal het vinden, en; als de graankorrel niet in de aarde valt

en sterft, zal ze geen vrucht vóórtbrengen! Pater Jelsma heeft gelijk.

Vanwaar dan toch mijn achterdocht? Vanwege het slot; „Hoe groot en verbijsterend moet daarom mijn eerbied voor de gehoorzame arbeiderpriester zijn. Hij heeft zich zelf verloochend door arbeider te worden. Daarna heeft hij zelfs zijn zelfverloochening verloochend. Negatief allemaal? Ik geloof, met bloedend hart soms, dat langs deze negatieve weg het Koninkrijk van Christus in de wereld komt.”

Hoe graag zou ik ook met deze slotwoorden instemmen, maar ik kan het niet en

ik mag het niet. Dat bloedende hart in dit verband staat mij tegen en die verloochening van de zelfverloochening maakt op mij de in druk van een trucje, al neem ik graag aan, dat pater Jelsma het zo niet heeft bedoeld. Ik houd niet van zulke goocheltoeren, om een bedenkelijke zaak goed te praten en te rechtvaardigen. Laat pater Jelsma klaar en duidelijk zeggen, dat gehoorzaamheid aan het kerkgezag voor hem identiek is met gehoorzaamheid aan Christus. Dan behoeft hij over dat bloedend hart niet te spreken.

Laat ik het heel scherp stellen. Door volstrekte en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan Christus, die de allerdiepste zelfverloochening in zich kan sluiten, komt het Koninkrijk van Christus in de wereld. Maar de volstrekte en on voorwaardelijke gehoorzaamheid aan de kerk het maakt niet uit of het de roomse of de protestantse is is de allergrootste belemmering van de komst van dat Rijk. Daarom is voor mij de gehoorzaamheid van de priesterarbeiders aan dat kerkelijk gezag alleen maar verbijsterend. In die gehoorzaamheid verloochenen zij zich zelf niet, maar verkrachten zij zich zelf.

J. J. BUSKES jr.

(Vervolg van pag. 1)

stém) niet alleen te tellen, maar ook te wegen.

Anderzijds ontdekken de intellectuelen al spoedig en socialistische intellectuelen gaan daarvan uit, anders zouden zij geen socialisten zijn dat al hun overleggingen zinloos zijn, wanneer zij dat niet doen, rekening houdend met de werkelijkheid, waarin zij staan.

Ziehier, waarom ik mij waarlijk niet getroffen voel, wanneer Broeksz als argument tegen mijn radio-opvattingen aanvoert, dat ze slechts door een klein groepje intellectuelen worden gehuldigd. Deze intellectuelen geven vorm aan het gevoelen en het denken van veel groter groepen in en rondom de partij.

Wie sterk wil staan, moet zijn argumenten ergens anders vandaan halen.

L. H. R.

Israël en zijn buren

De brute overval op de Israëlische autobus in de Negeb heeft de Israëlische premier Mosje Sjaret voor grote problemen geplaatst. Aangezien er ondanks de wapenstilstand regelmatig grensschendingen voorkomen, is de stemming bij de Joden zeer verbitterd. De slachting van onschuldige burgers aan de Jordaanse grens was de druppel, die de emmer deed overlopen. Sjaret nu is voldoende politicus om te begrijpen, dat vergeldingsmaatregelen de Israëlische zaak alleen maar schade berokkenen. Vooral is dat thans het geval, nu de politieke stabiliteit bij Israëls Arabische buurlanden ver te zoeken is.

Het besluit dan ook, om deze kwestie aan de Veiligheidsraad voor te leggen, is zeer verstandig. Langzamerhand schijnt de publieke opinie in Israël dit ook wel te verdragen. Te meer, daar het gebeurde aanleiding kan geven, de westelijke wapensteun aan enige Arabische landen ter sprake te brengen. De situatie is nl. zo, dat de Arabische landen militair steeds sterker worden, hetgeen een revanche-oorlog maar al te zeer in de hand kan werken.

Toch is het een feit, dat ondanks alle wijze maatregelen, het steeds moeilijker wordt de Israëli’s in de grensgebieden in toom te houden. Spanningen, zoals door deze conflicten opgeroepen, wekken een fanatieke ■— deels op de neiging tot zelfverdediging berustende strijdbaarheid op. De geringste aanleiding kan de oorzaak worden van Israëlische wraakoefeningen. In deze sfeer liggen de geweren maar al te snel in de aanslag.

De Arabische vluchtelingen

Gevreesd moet worden, dat deze toestand bestendigd blijft, zolang er vlak over de

Israëlische grens vele tienduizenden Arabische vluchtelingen leven in kommervolle omstandigheden. Deze mensen zijn tijdens de oorlog gevlucht. Terecht of niet, door deze daad hebben zij een soort Ambonprobleem geschapen. Met dit verschil, dat zij het bijzonder slecht hebben (in tegenstelling bijv. tot de Ambonezen in Nederland), en dat hun oude bezittingen op enige uren gaans liggen van hun huidige verblijfplaats.

Alle pogingen om deze tere kwestie nader tot een oplossing te brengen, zijn tot op heden afgestuit op de irreële wraaklustige houding van bijv. de Jordaanse regering, en het daaruit voortvloeiende wantrouwen van Israël. De Verenigde Naties hebben wel enige hulp gebracht, maar steunverlening, medische verzorging en tentenkampen lossen uiteraard het probleem geenszins op.

Het zoü illusoir zijn, te hopen op een spoedige vrede tussen Israël en zijn buren. Voor de Arabische volken is Israël sinds jaar en dag een nationale zaak. Elke regering, die wat dat betreft water in de wijn zou doen, wordt met een nederlaag bedreigd.

Maar wat dan? Waarschijnlijk ligt de enige kans op een oplossing in een voorzichtige sociale hervorming in de Arabische landen. Dit zou kunnen plaatsvinden door de uitvoering van een ontwikkelingsplan voor het gehele gebied (Israël incluis), zodat de Arabische vluchtelingen zich op nieuwe bedrijven zouden kunnen vestigen.

Een en ander vraagt echter zoveel beleid, dat wij vooralsnog er niet op mogen hopen. De pogingen, onder auspiciën van de UNO in deze richting ondernomen, zijn tot nog toe in de steriele oude discussie verzand!

H. VAN VEEN