jPnrifse notities

Omdat het regende hebben we de ochtend doorgebracht in een warenhuis met roltrappen en allerlei dingen te koop. Het begon met de afdeling hoedjes. Hoedjes voor dames, jong en oud, lelijk en knap. Spiegel vóór, opzij, en vanachter; dames met en zonder begeleiders, met en zonder belangstelling; mooie hoedjes, lelijke hoedjes, moderne hoedjes, ouwerwetse hoedjes, baretten, dopjes, bolletjes, rood, zwart, geel, mét voile en zonder voile, met piekjes en zonder piekjes, rond en vierkant, overdwars en rechtvooruit, maar zonder twijfel: hoedjes.

Boven kon je meubels zien, aardig en goed en ook duur. Beneden kon je eten, staande aan een tafeltje, goed en niet duur, maar ook niet veel. Er was aardewerk en verder alles wat je maar denken kan. Een Parijse V. & D.

de onvermijdelijke Sacré Coeur..

Na bijna overreden te zijn klauterden we langzaam naar de onvermijdelijke Sacré-Coeur, gelegen op de hoogste top van Mont-

martre en oord van vreemdelingenverkeer. Er werd voortdurend halfluid gebeden, het was er donker. Mij te donker. Er was ook een inscriptie ter wille van „Parijs, Het Vaderland en de Kerk” een soort drieëenheid dus.

Veel mooier was de Saint Pierre, eeuwenoud met uitgebogen kolommen, zonder mensen maar prachtig van belichting.

Later toen ik een schetsje zat te maken op Montmartre kwamen er twee dames op me af, die mij dank zij mijn alpino en klapstoeltje blijkbaar voor een van de vele echte schilders hielden die hier huizen. Eén begon in haar allerbeste schoolfrans; „Monsieur, pouvez vous nous dire Ie chemin pour Ie Rue de Chaud.” Het zinnetje was zo kennelijk afkomstig uit een leerboekje van de Ulo, dat ik het er op waagde en zonder op te kijken zei: „Nee, want ik ben ook maar ’n Hollander.” Waarop de andere dame ’n gilletje liet en zei: „Jasses, wat ’n engerd.” DIRK JORRITSMA

In plaats van wereldpolitiek

Eden heeft er geen twijfel over laten bestaan, dat Engeland uiteindelijk aan de zijde van Amerika en Frankrijk staat, ook als het in Aziatische zaken tot een botsing van betekenis zou komen. Daarmee heeft hij op een wijze, welke geen misverstand kan wekken, de bodem ingeslagen aan de communistische hoop op blijvende verwijdering tussen Washington en Londen. De solidariteit van Engeland met de Westerse zaak sluit echter critiek en oppositie binnen het Westerse bondgenootschap niet uit. Van dit recht op en deze plicht tot critiek wil Engeland beslist geen afstand doen. Vandaar, dat minister Eden nog steeds zij het met gering succes zijn pogingen voortzet om te Genève tot een werkelijk gesprek te komen in plaats van tot uitvoering van de onrijpe Amerikaanse plannen over te gaan.

De interesse van Frankrijk en de Verenigde Staten voor dit overleg is onverantwoord gering. Nu het militaire overwicht der communisten elke kans op redelijke successen aan de conferentietafel uitsluit, is de geneigdheid tot praten verdwenen. Het tactische voordeel van te kunnen aantonen, dat de communisten eigenlijk nooit werkelijk willen onderhandelen, is daarmee cadeau gegeven. Misschien is dat voor de Westerse volken zelf niet zo erg; gezien de behoefte aan steun en sympathie van de niet-communistische Aziatische volken is deze lauwheid evenwel een onbegrijpelijke fout.

Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat Amerika noch Frankrijk momenteel in staat is wereldpolitiek te voeren. Het beleid van beide landen, zoals dat rond Genève blijkt, draagt het merk van de binnenlandse politieke strijd.

Eisenhower en Foster Dulles moeten het anders, beter, goedkoper, flinker, moediger enz. doen dan hun democratische tegenstanders. Bovendien kunnen zij niets doen, dat blijk geeft van enige sympathie met het Aziatische, sociaal getint nationalisme. Zij kunnen niet normaal praten met communistisch China, hoe reëel dat ook zou zijn. Zij moeten de fictie van Tsjang Kal Tsjek ter wille van de China-lobby in ere houden. Zij mogen zelfs niet luisteren naar verstandige woorden van Nehroe. En nu heeft Eisenhower het zelfs reeds moeilijk gemaakt om in de toekomst met andere Britse opvattingen rekening te houden.

In Frankrijk staan de zaken niet veel anders. Het échec van Indo-China Is in hoofdzaak de mislukking van negen jaar MRP-politiek. Het is de mislukking van een schijnheilig beleid, dat reactionnair noch progressief is, of misschien om beurten beide, met het accent op reactionnair. Het is het échec van een Frankrijk, dat prat gaat op zijn militaire eer, en dat nu de nederlaag niet wil erkennen.

Het gaat dus in Indo-China niet in de eerste plaats om strategische belangen. Ook zonder Indo-China kan de Westerse (Zie verder pag. S)