VRAGEN OVER PROTESTANTSE POLITIEK

Het is voor ons, mensen van de doorbraak, niet zo heel moeilijk onze houding te bepalen ten opzichte van het ijveren van de (Nederlandse) Christelijke Volks Partij voor een protestantse politiek. We verwerpen iedere vorm van confessionele partij constellatie en een zodanige politieke partij achten we ronduit schadelijk voor een frisse politieke atmosfeer.

Dat wil natuurlijk helemaal niet zeggen dat we niet open zouden kunnen staan voor de verlangens die er leven in de kringen van de voorstanders van een hechte protestantse politieke partij. Integendeel, met belangstelling hebben we kennisgenomen van de pennevrucht van de heer E. D. C. Drenthem Soesman, die in het Christelijk Nationaal Dagblad Nieuwe Haagsche Courant d.d. 15 Mei 1954 zich tot spreekbuis heeft gemaakt van hen die strijden voor een vereniging van de protestanten in Nederland, op politiek gebied uiteraard.

De volgende passage uit dit artikel willen we u niet onthouden.

„Een protestantse partij eenheid heeft in Nederland ongetwijfeld een grote toekomst. In welke vorm moet ons om het even zijn; als zij er maar komt! Het is zaak dat een ieder van ons de eenheid van de protestantse partijen bij de h.h. Schouten, Tilanus en Zandt bepleit. Onze inzet van eenheid is niet alleen voor ons zelf van groot belang, maar voor ons hele volk omdat wij in wezen protestants zijn en willen blijven, ook in politicis.

Om dit „blijven” te schragen moet iedere protestant zich inzetten, ook en vooral de dissidenten, wie wij hun afvalligheid niet euvel mogen duiden, omdat daar alle reden voor is en was! ”

Het zou kortzichtig zijn als we deze cri de cceur lieten voor wat hij was en er ons met een „laten de voorstanders van confessionele partijvorming maar hun eigen boontjes doppen” van af zouden maken. Herhaaldelijk gaan er immers de laatste tijd stemmen op die pleiten voor een samensmelting van de huidige politieke partijen van protestantsen huize en een terugkeer van „dissidenten” om alle protestanten onder te brengen in een politiek tehuis, een krachtige Christelijke Volks Partij.

We zouden er geen goed aan doen als we deze pogingen niet serieus zouden nemen!

We twijfelen niet aan de goede bedoelingen van de heer E. D. C. Drenthem Soesman en aan die van zijn medestrijders. Hebben wij het wel, dan zijn er onder de aanhangers van de (Nederlandse) CVP waarin, als we het bij het juiste eind hebben, de heer E. D. C. Drenthem Soesman een belangrijke rol speelt talrijke geloofsgenoten die met spanning de dag verbeiden vaii de geboorte van een vooruitstrevende protestantse politieke partij in Nederland.

Deze mensen verkeren in de mening dat, als alle protestanten in ons land de handen ineen zouden slaan en eensgezind voor dit, hun, ideaal aan de arbeid gingen, de protestantse partij eenheid (en daarmede het protestantisme?) een gouden toekomst tegemoet gaat.

Het is beslist zonder sarcasme als we deze geloofsgenoten toeroepen: „Gij kunt uw arbeid beter staken!”

„Er zal nimmer één protestantse politieke partij komen, omdat protestantse politiek niet bestaat.”

De heer E. D. C. Drenthem Soesman en de zijnen kunnen nog,.zo ijveren voor hun idealen, men kan nog zo enthousiast bezig zijn alle protestanten op een politieke hoop te vegen, ook de dissidenten wier afwijken gezegd wordt billijk te zijn, de eenheidsklok moge hartstochtelijk geluid worden, het zal alles vruchteloos zijn, omdat uiteindelijk „protestantse politiek” een farce is, zoals „christelijke politiek” een farce is.

Het is niet meer dan een fata morgana, het gezicht dat de heer E. D. C. Drenthem Soesman in zijn artikeltje weergeeft. Heeft hij enig bewijs waarmede hij zijn beweringen dat „de protestantse partij eenheid een grote toekomst heeft” kan staven? Hebben hij en de zijnen enige garantie achter de hand dat er werkelijk een partij van en voor protestanten zou kunnen komen?

Of is de wens de vader der gedachte geweest.

Het beeld dat de schrijver aan zijn lezers voortovert, zal zeker een aantal van hen bekoren. Ons daarentegen lijkt het irreëel, hoe goed, nogmaals, de bedoelingen ook mogen zijn.

We zouden eens enkele vragen willen stellen bij dit artikel en we zullen daarbij niet verder gaan dan de door ons geciteerde passage, die stof tot vragen te over heeft.

De eerste vraag gaat natuurlijk uit naar het streven van zo’n protestantse partij. Wie zou ons een kunnen geven van „protestantse politiek”. Is dit begrip identiek aan christelijke politiek, of moeten we ervoor lezen christelijke politiek minus rooms-katholieke politiek.

Kan de heer E. D. C. Drenthem Soesman deze vraag beantwoorden?

Over de practische politiek van zulk een partij zou men ook talrijke vragen kunnen stellen. Welke houding zal de partij aannemen t.o.v. de christelijke school in het bijzonder en het onderwijsvraagstuk in het algemeen, welke belastingpolitiek zou men willen voeren en hoe staat men tegenover overheidsinvloed op de economische verhoudingen. Hoe gaat onze huwelijkswetgeving er uitzien en „what about” een „Engelse Zondag?” Hoe zal men het processievraagstuk benaderen en op welke wijze zal de PBO worden behandeld.

De vragen stellen is gemakkelijk, ze beantwoorden is niet te doen. Heeft de Christelijke Volks Partij op deze vragen een antwoord en kunnen de ijveraars voor een onverdeelde protestants-christelijke partij ons uit de mist helpen?

Het zal hun toch ook wel bekend zijn dat het met de onderlinge samenwerking tussen de verschillende niet-rooms-katholieke gelovigen nu niet bepaald rooskleurig gesteld is. We zullen nog maar zwijgen over oecumenische samenwerking, doch op sohier alle terreinen des levens blijkt de kracht van het protestantendom: vrijheid, ook in vele gevallen haar zwakke zijde te zijn.

Laten we er geen doekjes om winden, wij niet en de schrijver van het ingezonden stuk niet, het wil niet erg best met die samenwerking. Waar is het bestuur van een christelijke vereniging of organisatie dat met de hand op het hart kan verklaren dat in de eigen kring nooit meningsverschil ontstaat over de moeilijkheid: „Moet die functie worden toegewezen aan een gereformeerd of aan een hervormd lid. Komt hiervoor een orthodoxe of een vrijzinnige broeder in aanmerking?”

Men treft dit verschijnsel aan in het groot: variërend van ARP tot Nederlandse Christen Vrouwen Bond, en in het klein: resp. in de locale Oranje-vereniging op christelijke grondslag en in het interkerkelijke brei- en naaikransje.

De rivaliteit tussen de verschillende godsdienstige overtuigingen „nemen we een recht- of een vrijzinnige?” —, de moeilijkheden bij candidaatstelling: „Die man is wel niet zo geschikt, maar hij is ten minste lid van de...kerk!”. Dit alles leidt soms tot grote meningsverschillen.

Er wordt ons wel eens verweten dat we ten onrechte voor confessionele partijen schrijven: kerkelijke partijen. Dit verwijt is, het mag hier nog eens gezegd worden, in feite ongegrond.

We weten best dat er niet uitsluitend gereformeerden gevonden worden in de ARP en dat het niet alleen maar hervormden zijn die de CHU aanhangen, maar het feit dat juist de confessionele partijen zoveel aandacht vragen voor dit verschijnsel is reeds een vaag teken. Als het niets bijzonders was, vereiste het geen aandacht.

Men kan er veel mooie woorden aan verspillen, doch de ARP en de CHU, en uiteraard ook de KVP, bestaan bij de gratie der kerkelijke verdeeldheid. En deze kerkelijke verdeeldheid is er tevens weer de oorzaak van dat er van de plannen van de heer E. D. C. Drenthem Soesman en de zijnen niet veel terecht zal komen.

De huidige confessionele partijen zullen blijven dobberen, ieder afzonderlijk, tussen links en rechts. Nu eens wat meer naar rechts als de conservatieve aanhang al te luide protesteert, dan weer eens wat naar links gelaveerd als de jongeren in de partij in opspraak dreigen te komen. Beginselvaste politiek? Neen, opportuniteit!

Is het nu duidelijk waarom de „dissidenten” blijven volharden in hun „afvalligheid”?

D. SCHEPS

aspect van de samenwerking van deze twee jongerenorganisaties.

De Rotterdamse Nieuwe Koers redeneert: als wij aan de ingang van de dancings gaan staan om „foei” te roepen, schieten wij niets op. Wij moeten trachten met deze groepjes contact te krijgen. En aangezien Nieuwe Koers noch de doelstelling, noch de rijke ervaring van het Leger des Heils bezit, doet zij dit op haar eigen wijze. Zij tracht de verzamelde beboppers algemene maatschappelijke en politieke belangstelling bij te brengen. Zij tracht o.m. aan deze jongens en meisjes te laten zien, dat het leven niet ophoudt bij Dizzy Gillespie en Nat „King” Cole.

Het moet mij van het hart dat ik de high brow mentaliteit die uit het stuk van mijn vriend D. Scheps spreekt, bepaaldelijk niet kan accepteren.

Het gaat hier om twee zaken:

1. het wekken van maatschappelijke en politieke belangstelling bij de asfaltjeugd (die wij echter meer rond de bebop aantreffen dan op het asfalt);

2. het leggen van de grondslagen voor een verdere uitbouw van de Partij van de Arbeid.

Ik aarzel niet voor die doelstellingen ook het woord „doorbraak” te gebruiken. Het doorbreken nl. van gevestigde opinies; het doorbreken van de „foei”-roepersmentaliteit. En dan verzucht ik „wat gaat di e doorbraak toch langzaam.”

HENK VOORWINDE