Taaie weerstand, taaie strijd

Op het ogenblik verschijnen jeneveradvertenties in de grote dagbladen. De zin daarvan is ons niet helemaal duidelijk. Ze suggereren dat er gevaar is voor de vrijheid. Ze doen, alsof verbod, althans minstens het steisel van plaatselijke keuze, voor de deur staat. Ze zijn bang voor hogere acQijns. Ze komen op voor laten wij het modern zeggen sociaal aangepast jenevergebruik en wekken ertoe op matig te zijn.

Nu, de uitgangspunten zijn fout. Minister Suurhoff heeft bij de installatie van de nieuwe drankwetcommissie gezegd, dat hij er niet aan denkt het stelsel van plaatselijke keuze voor te stellen. Wel, als een minister, lid van een partij die plaatselijke keuze n.b. op het program heeft staan, verklaart er niet aan te zullen meewerken, dan is de kans niet zo heel groot.

Verder: bij mijn weten is op het ogenblik geen zinnig mens in Nederland erop uit, om de drank te verbieden. Zij, die de gevaren van het alcoholisme zien, weten te goed, dat slechts ombuiging van de zede gesteund uiteraard door wettelijke maatregelen ons volk kan behoeden voor veralcoholisering.

Genoeg over deze advertenties. Zij ruiken te veel naar braafheid-uit-winzucht om ze ernstig te nemen.

Ze zijn wel aanleiding om iets te zeggen over «de stand van de drankbestrijdersorganisaties. Van die organisaties dus, die zich tot taak hebben gesteld het alcoholisme als volksgevaar aan te wijzen en te bestrijden.

Ik trap een open deur in, als ik zeg, dat de sympathie voor deze zaak de laatste tien jaar dalende is gebleken. In plaats van daarover te toornen, doen wij goed dit verschijnsel te begrijpen.

Op een afstand zien wij het duidelijker dan van dichtbij. De strijd tegen de drank moest in de vorige eeuw opkomen, toen de grote massa onbeschermd overgeleverd werd aan dit goedkoop genot. De strijd werd gevoerd van tweeërlei motieven uit. In de eerste plaats uit de denkwereld van het Réveil, van een nieuw christelijk geloofsbeleven, dat christelijke naastenliefde in de practijk bracht. De solidariteit met het slachtoffer bracht tot geheelonthouding. Individueel reddingwerk was de eerste aandrift om, getuigend, van het drankgebruik af te zien. In de tweede plaats werd het weren van de drank uit het eigen leven geboren uit een verlangen naar een nieuwe maatschappij. De levensstijl van de jonge socialistische beweging werd voor een goed deel bepaald door het verlangen om nü reeds iets te laten zien van het heil van straks. Het levensklimaat van de socialistische maatschappij werd als het ware gesymboliseerd door het levensgedrag, waarvan geheelonthouding een onderdeel was. De drankbestrijding heeft geleid tot het wekken van gevoel van eigenwaarde onder de arbeiders en had, in socialistische kringen, mede het karakter van klassenstrijd. „Sterft, o oude vormen en gedachten.”

Natuurlijk kwamen er bij hen, die midden in de strijd stonden, ook nog andere motieven bij. Hiervan was die van de hygiëne een der voornaamste. Bovendien: nimmer kwam een bepaald argument in reincultuur voor en dat is dan ook de reden, waarom de drankbestrijders uit de verschillende kampen elkaar behoorlijk tot

goed verstonden, vooral voor zover het protestanten en humanisten betrof. De roomsen zijn altijd vreemde eenden in de bijt geweest, ook op dit punt.

Het is niet vreemd, dat tijdens en na de vorige wereldoorlog de drankbestrijding ook jongeren aangreep en als het ware geheelonthouding een uitdrukking van een nieuw levensgevoel werd van socialistische jongeren. Het was mede een protest tegen de burgerlijke cultuur, een protest met een sterke sociale gerichtheid. Uit die tijd stammen de verschillende geheelonthouders jeugdbewegingen, die grotendeels ter ziele zijn.

Wie zich dit beeld voor ogen stelt, moet begrijpen, dat de aandriften tot drankbestrijding en de lust om deel te nemen aan deze taaie strijd niet is toegenomen en met name onder de jongeren, ook onder de progressieve jongeren weinig weerklank vindt.

Behalve dat naast het leed door de alcohol een duizendvoudig leed door de oorlog moest doorstaan worden, was het zedelijk klimaat veranderd. Christenen uit het Réveil vonden hun weg in christelijk-maatschappelijke organisaties. Socialisten met heilstaatverwachtingen treft men amper meer. Zij aanvaarden, sinds Hendrik de Man, de „verburgerlijking” als een goed. Naarmate de socialisten in de burgerlijke wereld binnendrongen, veroverde de burgerlijke wereld (de eeuwenoude drinkgewoonte incluis) de socialistische beweging.

Maar dat niet alleen. Het alcoholisme werd veel meer als een sociaal-psychologisch dan als een sociaal-ethisch vraagstuk gezien. Goed, er waren, zei men, een dikke 20.000 alcoholisten in Nederland. Daarvoor zijn dan de consultatiebureau’s, waar een directeur, een sociaal werkster, een arts en bij de roomsen een priester zetelen. Men ging en gaat de gevallen na, men zocht en zoekt voor die ene man in

zijn speciale situatie de oplossing. Veelal is voor hem geheelonthouding de enige oplossing. Maar dat zo redeneert men dan verplicht niemand om het genoegen van de drank in zijn eigen leven vaarwel te zeggen. Met andere woorden: de techniek is in de plaats gekomen van de solidariteit. Een verschijnsel, dat zich niet alleen op dit punt voordoet!

Zo is, dunkt mij, objectief gezien, de situatie.

En in deze situatie zijn er nog een 30.000 georganiseerde geheelonthouders, die deze verandering te verwerken krijgen en ergens het besef hebben, dat ook in het nieuwe klimaat hun strijd en houding toch niet zonder zin zijn.

Wij menen, dat zij en niet de anderen gelijk hebben. Eenvoudig hierom, omdat elke andere houding het karakter van het alcoholisme miskent. Het alcoholisme is een sociaal verschijnsel, dat via het appèl op de persoon werkt. Slechts via de persoon kan men dus ook het sociaal verschijnsel te lijf. Dit is al direct te bewijzen door de situatie, waarin wij verkeren, te analyseren. Er is een redelijk goede drankwet; er is een aantal consultatiebureau’s voor alcoholisten; er is nog steeds een verborgen huiver voor de drank, die maakt, dat in het sociaal verkeer ergens steeds weer halt geroepen wordt. Gaat men na hoe dit alles zo gekomen is, dan vindt men onherroepelijk de activiteit van geheelonthouders als een der voornaamste oorzaken. Frankrijk kan laten zien, wat er van een land wordt, wanneer er geen groep bewuste drankbestrijders werkt, die bereid zijn zich persoonlijk in te zetten.

Er leeft een optimistische verwachting bij velen, die vroeger aan de drankstrijd deelnamen en thans verstek laten gaan, alsof men het nu wel gewonnen heeft. Zij hebben zich te veel vastgelegd op een strijdpatroon, dat inderdaad verouderd is. Maar zij, of wellicht hun kinderen, zullen zich opnieuw moeten gaan opmaken om op nieuwe wijze deze oude, taaie strijd te strijden. "Het is daarbij goed, dat er kernen bestaan, die het inzicht en de kennis van dit sociale gevaar doorgeven en verdiepen. L. H. RUITENBERG

'/.’-K'"- '"'"f >4- , .v",

Ik begrijp heel goed, dat buitenkerkelijken de preek van Billy Graham hartelijk verfoeid hebben. Ik versta ook wel, dat lang niet iedere protestantse christen zich aangetrokken voelde tot deze wijze van beleving en bekering. Zelf ben ik ook van het Stadion vandaan gebleven en heb op afstand, door de radio, een tijdje naar hem geluisterd.

Maar wat ik niet begrijp, is, dat een mede-christen deze brave, als ge wilt, wat naïeve Billy Graham verkettert op een manier als geschiedde in Vrij Nederland (26 VI). „Vulgair obscurantendom”, „blasfemisch, godslasterlijk gedoe.” Ach, kom!

Men moet het toch alleen maar prijzen als iemand erin slaagt zijn mede-gelovigen aan te zeggen, dat God op hen wacht, dat zij zich te bekeren hebben, dat God liefdevol, maar ook streng rechtvaardig is, dat onze zonde reden is om God te vrezen, enz.

Doet zo iemand dat op een manier, die u niet ligt, blijf er vandaan! Het is tot u niet

gezegd! Maar verheug u, dat een stuk evangelische boodschap verkondigd wordt, en versta iets van de nieuwsgierige onrust, waarmee de velen luisteren gingen in afwachting of deze keer het evangelisch woord hen grijpen zou; onrust, omdat zij ernaar hunkeren om gegrepen te worden.

Ergens openbaart deze fanatieke criticus zijn achtergedachten: hij is er blij om, dat de onkerkelijken afwezig waren. Men zou zo zeggen: die hoorden er ook niet bij. Smalend typeert hij de wel-aanwezigen met de term: „kerkelijke achterban.” Ik vrees, dat de eenvoudige tollenaar en de schare, waarmee Jezus medelijden zei te hebben, daar ook bij hoorden, maar dit ter zijde.

Het is de vrees voor wat de onkerkelijken er wel van zeggen zullen, die deze criticaster verblindt en onrechtvaardig maakt. Kaj Munk moge precies hetzelfde zeggen: hij is een respectabel kunstenaar wiens artisticiteit zijn christendom verontschuldigt, maar, zo denkt blijkbaar J. W., wie komt er nu voor de dag met Heilssoldaten en huns gelijken?

Ook in de christelijke prediking schijnt God de standen gewild te hebben.

KORZELIGE KES