dat de bisschoppen zo dom konden doen en dan aarzelend de vraag stellen of deze leiders, die deel uitmaken van een kerk, die in eeuwen denkt, misschien toch niet verder zien dan wij. Deze twijfel aan het ongelijk der bisschoppen mogen, dunkt mij, protestanten gerust onderdrukken.

Zijn ze dan zó onder de indruk van de roomse suggestie, dat ze de werkelijkheid niet meer zien? Een beetje kerkgeschiedenis kan geen kwaad. De wijsheid van de clerus heeft dan toch maar niet kunnen verhinderen, dat de kerk gedeeld werd tussen Oost en West, dat de Reformatie onstelpbaar doordrong, dat de kerkelijke staat te gronde ging. Er zijn vele verklaringen af gelegd in de loop der eeuwen, die vergeten werden. Men behoeft geen profeet te zijn om te verwachten, dat eenmaal ook dit mandement door rooms-katholieke historici onbarmhartig zal worden afgekraakt.

De tijd werkt voor ons. Want ten slotte hebben bisschoppelijke vermaningen nooit een maatschappelijke ontwikkeling tegengehouden. Evenmin als preken dat gedaan hebben. De rooms-katholieke kiezer vraagt niet alleen wat hij stemmen moet van de pastoor, hij kijkt ook naar de partij, die zakelijk zijn vertrouwen kan hebben. Hij kan moeilijk begrijpen, waarom de Drees van 1952, die door iedere rooms-katholieke geestelijke als een fatsoenlijk mens werd

af geschilderd, in 1956 een baarlijke duivel zou moeten zijn, terwijl er niets anders gebeurd is, dan dat het lidmaatschap van Drees’ partij op niet-politieke, nl. pastorale gronden, werd ontraden. En hij weet ook, door de toejuichingen van „Trouw”, dat het alternatief is: een coalitie van christelijke partijen. Te diep zijn de wonden in de tijd van de coalitie geslagen, om daarnaar terug te verlangen. Zolang de Partij van de Arbeid vooraanstaat in de strijd voor sociale gerechtigheid en zolang zij haar doeleinden moet bevechten tegen halve en hele conservatieven in —■ die gemeenlijk sterker zijn in de critiek dan in constructieve arbeid —, zolang zullen de harten van velen trekken in de richting van deze partij. En in het stemhokje is men nog altijd alleen.

Ik benijd de KVP niet. Zij moet waar maken, dat zij niet conservatief is en kan dat alleen, door met de PvdA samen te werken. Maar oni zich te kunnen handhaven moet zij een beroep doen op het bisschoppelijk mandement, dat die zelfde Partij op een grievende wij ze disqualificeert. Men moet wel heel grof geschut of hele listige redeneringen gebruiken om dit duidelijk te maken in de toekomstige verkiezingscampagne.

Met de nationale kaderdag is de strijd om het hart van ons volk begonnen. Wie deze bijeenkomst heeft bij gewoond, weet, dat hij een belofte inhoudt. L. H. R.

OECUMENISCH?

Het woord oecumenisch is nu zo langzamerhand ingeburgerd en daarmede is het onderworpen aan de invloed die op woorden uitgaat door het veelvuldige gebruik. En dat gebruik dreigt al te vaak misbruikt te worden, omdat men dit woord bezigt... om eigen standpunt te handhaven! Nu is dit een verschijnsel dat allerwegen te constateren valt. Niet zodra blijkt een of andere beweging of stroming of opvatting zich ondanks allerlei tegenweer door te zetten, of velen, die oorspronkelijk afwerend stonden, gaan beweren dat zij „eigenlijk” hetzelfde altijd hebben „bedoeld” en er voorstanders van zijn geweest. En men moet dan wel heel goed luisteren om te ontdekken dat de nieuwe aanduidingen gebruikt worden met een soms lichte, soms zware accentverschuiving, waardoor de zaak zélf wordt omgebogen. Dat is bijv. heel sterk het geval met het woord „socialisme”. Ik herinner mij een bespreking van enige jaren geleden, waarbij het ging om voorlichting van predikanten ten aanzien van wat er momenteel op het sociale erf te doen is. Daarbij werd heel argeloos de vraag gesteld waarom men zich in het christelijke kamp toch zo verzette tegen allerlei maatregelen en voorzieningen die van de kant van de PvdA werden gepropageerd en die, als de spreker het zich goed kon indenken, toch in wezen helemaal niet afweken van wat het christelijke kamp op het oog had. Het antwoord was merkwaardig: de zgn. „christelijksociale actie” had eigenlijk van het begin af aan aangestuurd op die voorzieningen die nu socialistisch genoemd worden! Dat moge wellicht ook juist zijn geweest... daarmede is echter niet gezegd dat het woord „socialistisch” dan nu ook terecht geplakt mocht worden op wat men voorstond. Integendeel: de christelijk-sociale actie heeft zich van het begin af juist fel verzet tegen alles wat uit het socialistische kamp kwam! lets soortgelijks doet zich nu ook voor met betrekking tot het begrip „oecume-

nisch”. Om twee voorbeelden te noemen: de NCRV heeft op zijn tweede Jubo met nadruk naar voren gebracht „eigenlijk” oecumenisch te zijn; en in de kringen van het christelijk-nationale onderwijs wordt al even stellig beweerd dat men „eigenlijk” oecumenisch is, omdat personen van verschillende kerkelijke richting broederlijk samenwerken in de diverse schoolbesturen! De vraag mag en moet gesteld worden of dit inderdaad zo is en of dus bedoelde uitdrukking terecht gebezigd wordt.

Het onderhavige woord is, men kan het keren of wenden zo men wil, een uitdrukking van het kerkelijke erf! Dat betekent: het is eeh uitdrukking die niet allereerst slaat op op zich zelf voprtreffelijke en zeer vriendschappelijke verhoudingen tussen personen van verschillende kerken, maar het slaat op verhoudingen tussen... kerken! Rome beseft dit terdege want voor Rome is „oecumenisch” zonder meer officieel-kerkerkelijk-rooms-katholiek. En op grond van het gehele stelsel van Rome kan zij dan ook niet een oecumenisch gesprek aangaan met andere officiële kerken, maar... coquetteert wat met zgn. oecumenische contacten met kerkelijke personen. Deze contacten zijn in wezen natuurlijk niet oecumenisch, al zijn ze nog zo vriendschappelijk. Oecumenisch is en blijft voor Rome alleen... de R.K. Kerk als zodanig. En zeker na het mandement zal het niet zo gemakkelijk meer zijn om een persoonlijk-vriendschappelijk „gesprek” te voeren.

Voor de protestantse kerken ligt de zaak enigszins anders, maar niet rooskleuriger. D.W.Z.... als men voortgaat onder „oecumenisch” ook te verstaan het samenwerken en samenspreken van personen. De NCRV moge zich zelf oecumenisch noemen... zij is dit natuurlijk niet! Zij is hoogstens een vereniging van mensen, die tot verschillende kerken behoren, maar deze kerken hebben als kerken geen officiële vertegenwoordiging. Het doet vreemd aan om desalniet-

temin toch telkens bedoeld woord te horen gebruiken. Men begrijpe ons goed; er is natuurlijk op zich zelf niets tegen dat zulke personen allerprettigst samenwerken op grond van een doel dat zij zich zelf gesteld hebben. Maar—om nu maar bij het bestuur te blijven al zitten in dat bestuur hervormde en gereformeerde en lutherse personen, daarmede is dat bestuur nog niet „oecumenisch” geworden? Men zou haast zeggen: integendeel, omdat zich het feit voordoet dat de personen met de meeststrakke opvattingen, die een werkelijk gesprek op basis van gelijkwaardigheid niet accepteren, de boventoon voeren. Het is aan iedereen bekend dat dit, ook in de NCRV voert tot een zekere censuur, die toegepast wordt op grond van de statuten. Maar... zelfs statuten van een christelijke vereniging hebben niets uitstaande met het werkelijk kérkelijk belijden. De persoonlijke belijdenis en het op grond van die persoonlijke belijdenis gekweekte inzicht in geestelijke en ook in politieke zaken, is richtsnoer. En, het zij nogmaals gezegd, dat betekent in feite dat de persoonlijke belijdenis van de bestuursleden met de meest strakke overtuiging de boventoon voert.

Hetzelfde is te constateren bij de christelijke schoolbesturen van gemengde signatuur. Ook daar kan men bij tijd en wijle vernemen, dat zij „eigenlijk” „oecumenisch” werken en dat het zo schoon is om de kinderen al vroeg bij te brengen dat er oecumenische samenwerking moet wezen. Laten wij daar tweeërlei tegenover mogen stellen. Allereerst geldt ook hier: dit is geen oecumenische samenwerking; het is slechts een samengaan van personen van verschillende kerken, meestal gereformeerden en hervormden, die geen enkele opdracht als zodanig hebben van hun kerkeraden. Zij hebben zuiver als particulieren een of andere beginselverklaring opgesteld, die zwaar geladen is van allerlei veronderstellingen, en heel vaak ook een politieke tint hebben! Dat is alweer begrijpelijk, omdat vanzelfsprekend de minst „verdraagzamen”, d.w.z. de minst werkelijk-oecumenisch-denkenden de boventoon voeren en die hangen gewoonlijk een bepaalde politieke partij aan, waarbij dan één andere partij nog wel geduld, maar evenzeer andere politieke partijen als voor het personeel verboden worden verklaard. Wat dit nog met „oecumenisch” te maken heeft, mag Joost weten. Het is enkel en alleen een persoonlijke zaak die hier bedreven wordt, zonder één enkele kerkelijke karaktertrek. En hoe weinig oecmnenisch zo’n geval werkelijk is, blijkt wel als het gaat om scholen van een eigen type, bijv. om hervormde scholen, die van hervormde kerkeraden uitgaan! Dan worden deze vaak gesignaleerd als „concurrenten,” terwijl zulke scholen nu juist helemaal niet „concurreren,” maar als zuiver-kerkelijke scholen veel beter in staat zijn tot... oecumeniciteit!

Onze tweede opmerking betreft de kinderen voor wie het dan zo schoon zou zijn dat zij al vroeg met de zgn. oecumeniciteit in aanraking komen. Dat komen zij nl. in het geheel niet! Zij komen in aanraking met een zeer bepaalde vorm van christelijkheid, die vrij streng georiënteerd is, en die sterk antithetisch is ingesteld. Deze vorm is er, en we moeten en willen er ook mee rekening houden. Maar... deze vorm is niet oecumenisch, omdat zij gebaseerd is op een antithetisch denken, dat zeer sterk denkt in de categorieën zwart-wit. De ouders zijn vanzelfsprekend volkomen vrij om him kinderen in een dergelijke sfeer onderwijs te laten geven, en er zullen te allen tijde

(Zie verder pag. 4)