De vijfde groep

Men kent in de Partij van de Arbeid de drie werkgemeenschappen. De Humanistische, de Katholieke, de Protestantse. En verder de groep, die van géén werkgroep lid is omdat ze dit om de een of andere reden onnodig oordeelt, die het voldoende oordeelt lid van een socialistische partij te zijn. Al deze groepen leveren hun diensten, doordringen elkaar, en geven onze Partij het doorbraakkarakter, zo goed als met de huidige mensen en middelen mogelijk is. Deze groepen zijn, wat hun structuur betreft, vrij goed te omschrijven.

Ek: is nog een vijfde groep, die leeft aan de periferie, de heterogene groep der anoniemen, die als groep alleen een doorbraak bewijst van de politieke onbewogenheid en gedesinteresseerdheid van vóór 1940, tevens een bewijs dat er in ons volk iets meer geloof leeft in politieke oplossingen dan mogelijk bleek in de vastgelopen anti-theseverhoudingen uit de jaren van crisis en daarvoor.

Een groep die zeer waardevolle leden van onze maatschappij bevat, en alle klassen. Arbeiders, middenklasse, leidinggevende figuren, kunstenaars, leden der zuiver intellectuele groepen. Maar die wij toch node in het partijleven missen, die zich afzijdig houdt en zich steeds op zich zelf terugtrekt.

Die en het klinkt een beetje erg verwaten, maar de opmerking is gebaseerd op ervaring vanaf ’46 door die geïsoleerdheid wat politiek aan ’t verdorren is, meestal vrij negatief critisch tegenover

het politieke leven staat, en politiek zelden een goed gefundeerd oordeel heeft, wat de negatieve instelling ten dele verklaart.

Vooruitlopende op de uitslag van de leden-enquête binnen de PvdA is het, mits de conclusies niet te bindend worden gesteld, goed ons op de samenstelling van deze Partij te bezinnen.

Het aantal leden is nu gemiddeld een 115.000. De SDAP, als ik mij goed herinner, telde rond 65.000 leden. De Vrijz. Dem. Bond en de CDU zullen er samen weinig meer dan 10.000 hebben gehad. Hoeveel van deze 75.000 kwamen in de PvdA over? Lang niet allen. Want er werden er te oud. Er waren oorlogsslachtoffers (de Joodse leden van de VDB en SDAP). Er waren er die slechts door de wet der traagheid lid van hun oude partij waren gebleven en die de gelegenheid der nieuwe partijvorming te baat namen om te verdwijnen. Er waren er ook een aantal, die het met de nieuwe partijvorming niet konden vinden en daarom niet óverkwamen. Als ik het aantal leden van de oude politieke partijen, die in de PvdA opgingen, op een 25.000 schat, dan zal dat niet ver van de waarheid af zijn, want de bezettingsjaren waren jaren van een enorme slijtage op elk gebied.

Zonder ons nu te sterk te binden aan de geschatte cijfers, mag toch wél worden gesteld, dat de PvdA voor het grootste deel bestaat uit leden, die geen politiek verleden hebben. Dus ook weinig politieke scholing en zeker geen politieke ervaring en organisatieroutine.

Deze nieuwe leden waren de progressieven uit de confessionele hoek. Waren van vroeger afzijdige burgerlijken huize. Kwamen uit de illegaliteit en de contacten der Ned. Volksbeweging. Werden emotioneel aangetrokken door de vernieuwingsbelevenissen op staatkundig gebied, het magische woord „eenheid”. Zij waren ook typische gevoelssocialisten die bijv. door een figuur als prof. Schermerhorn sterk aangetrokken werden. Ook een vrij groot aantal jongeren, die gevoelig bleken voor de roep van de PvdA maar door de achterstand als gevolg van de bezettingsjaren al hun tijd nodig hadden om hun studie te voltooien en zich een plaats in het maatschappelijke leven te verwerven.

Terugkerend naar de kerngroep van ongeveer 25.000 leden der oude politieke partijen, kunnen we vaststellen, dat de PvdA deze vrij snel verbruikte tot het bouwen van haar partijapparaat en het bezetten van de zo vele zetels in de openbare lichamen. Dit bouwen van een organisatieskelet moest onder druk en tijdnood geschieden, en had een tweeledig gevolg. De hoeveelheid voor vorming en leiding geven geschikte mensen werd verbruikt, verankerd aan een last van zakelijk werk, geïsoleerd van het levende partij werk door het aanvaarden of toegewezen krijgen van grote verantwoordelijkheden. En daardoor werd een groot percentage van deze kerngroep ge-immobiliseerd, hoeveel achting men kan hebben voor diegenen die in vol begrip naast hun dagelijks min of meer routinewerk, ook de partij wilden dienen en dienden op het vlak der persoonlijke contacten met de massa der leden.

Een tweede gevolg was, dat daardoor binnen de partij een te ver gaande verzakelijking te constateren valt, omdat de gehele aandacht dreigt gebonden te worden

door dat wat de partij als gevolg van haar regeringsverantwoordelijkheid alles aan detailwerk heeft te doen en daarvoor de gespecialiseerde kennis moet opbrengen. Hoogwaardige kennis voor knappe mensen, maar in wezen ver staande van de door hun gevoel bewogen „nieuwe socialistische' generatie.”

Dit is dan de oorzaak geworden dat de Vijfde Groep in de knel gekomen is. Men had geen tijd en aandacht voldoende voor haar en deze werd in haar isolement niet die machtige demonstratie van socialistische vernieuwing die verwacht werd.

Er is bovendien lets veranderd sedert ’4O als we ons bezinnen op „het socialisme”. De zaken liggen minder eenvoudig, zijn subtieler geworden. Het is voor de kerngroep mogelijk duidelijk een beginselvaste lijn te zien, die we personalistisch socialisme kunnen noemen. Die door anderen liever als het democratische socialisme wordt omschreven. Maar de leden aan de periferie zien dat zo duidelijk niet. Zij stellen soms vragen als: wat is socialisme, en andere tot de grondbeginselen afdalende vragen, waarop de besprekingen in de Fakkeldragersgroepen proberen onvolkomen een antwoord te geven. Onvolkomen, omdat de partij als een „planpartij” te veel aandacht eist voor haar werken aan de dingen van de dag en de beginselvragen opschort. Kan opschorten zolang ze nog kan teren op het bezit van de kerngroep, maar gevaar loopt daarbij de groei van onderop te verwaarlozen. Het „catechiseren” is in de knel gekomen, de „inwendige zending” wordt maar met mate beoefend en het resultaat kan een groeiende verarming en verschraling zijn.

Wel schrijft de Partij een massa dagorders uit. Publiceert een massa waardevolle lectuur in weekblad- en brochurevorm. Maar de schakel tussen de leden en de top is te zwak, te vermagerd door het bouwen van het organisatieskelet. Terwijl bovendien deze skeletbouwers in hun enthousiasme voor dat werk dit te vaak te centraal stellen en vergeten dat „een mens bij brood alleen niet zal leven”. Het gewone partijlid is nog altijd een mens van vlees en bloed en emotioneel actief. Dit miskennen hoewel onbewust brengt verlies aan leden en belangstelling.

De PvdA is geen levensbeschouwelijke partij. Zij die vanuit hun levensbeschouwing speciale diensten wensen te bewijzen, vinden elkaar in de werkgroepen. Het afschaffen van de hoogtijdagen die de SOAP dierbaar waren, het verbreken van de banden met de jeugdbeweging en andere culturele takken der oude socialistische beweging was een noodzakelijkheid vanwege de veranderde uitgangspunten die het stichten van een Partij van de Arbeid mogelijk maakten, en met succes. Maar het bewuste leven vanuit een ideaal, vanuit een bewust gevoel van saamhorigheid is juist onder de nieuwe leden, die de grote meerderheid vormen niet al te sterk, vooral daar waar de omstandigheden moeilijk een nauw persoonlijk contact tot stand laten komen zoals in een aantal grote-stadsafdelingen. Hier ligt een taak, die in de komende winter nu men zich niet direct op een verkiezing heeft voor te bereiden, een kans kan krijgen. Het is de taak om van een partij, die door de omstandigheden gevaar loopt te veel een planpartij te worden, ook een beginselpartij te maken voor die leden, die „in verstrooiing leven”.

Hier ligt een taak voor de Werkgemeenschappen, die vanuit de volheid van hun overtuiging kunnen schenken door vooral de ledenvergaderingen, kadervergaderingen, Fakkeldragersgroepen te bezoeken en zich intens te mengen in de discussies. Hier

(Vervolg van pag. 5)

bisschoppen vrezen toenemende onkerkelijkheid, godsdienstloosheid en als gevolg daarvan verzwakking en verval van zedelijke normen van de socialistische vakverenigingen en de socialistische pers en radio.

Wel wordt geconstateerd dat het socialisme zich tracht los te maken van het loutere materialisme, maar de meeste socialisten komen in hun levensbeschouwing niet verder dan het humanisme of het religieus socialisme. Het socialisme staat in ons land nog ver af van het Christendom en men moet daarom, aldus de bisschoppen, vrezen, dat het gros van de aangeslotenen bij socialistische verenigingen zonder positieve christelijke godsdienst leven. Op alle terreinen zijn katholieke organisaties, waar de belangen veilig zijn, zodat naast ernstige bezwaren tegen aansluiting bij socialistische verenigingen, deze aansluiting ook niet nodig is. De bisschoppen blijven van oordeel, dat het voor een katholiek ongeoorloofd is lid te zijn van socialistische verenigingen, zoals het NVV en de daarbij aangesloten verenigingen. De bepaling dat de heilige Sacramenten moeten worden geweigerd, wordt dan ook gehandhaafd. Het is te begrijpen, dat het NVV hierop zal reageren. De leden verwachten niet anders. Maar deze kwestie is van dermate gewicht, dat een reactie pas vastgesteld kan worden als het interne beraad, in diverse daarvoor aangewezen NW-instanties, heeft plaats gehad. Het is daarom dat wij thans niet verder op deze kwestie ingaan.

Den Haag.

J. VAN DER PLOEG