Wat rooms-katholieken schrijven

De felle discussie rondom het mandement doet ons wel eens voorbijzien, dat wat de bisschoppen willen, nl. een gesloten eenheid naar buiten, toch niet verhinderen kan, dat binnen die „eenheid” allerlei divergerende krachten blijven werken. Het leek mij nuttig een paar citaten te geven uit bladen die de laatste weken verschenen van de hand van r.k. schrijvers.

Ik geef ze zonder veel commentaar.

Ongelovige roomsen „De Kerk kent tijden van demonische voorspoed en van begenadigde tegenspoed. Demonische voorspoed, als haar stenen tot brood worden voor de machtshonger van clerus en leek; als haar aanhangers door de engelen van aanzien en rijkdom op handen worden gedragen zodat zij hun voet niet stoten aan de hoeksteen, die Christus heet; als de koninkrijken der wereld haar geschonken worden. Dat is de bloeitijd van de katholieke ongelovigen. Hoe schare is het troetelkind van dat deel der geestelijkheid, dat geen oog heeft voor deze vorm van ongeloof. Want men kan van hen op aan. Conformisten van nature zijn zij; en dus zijn gehoorzaamheid en volgzaamheid voor hen geen deugden, met al het wankele en onzekere, dat nu eenmaal vastzit

aan de deugden van een gevallen mens. Hun gehoorzaamheid en volgzaamheid zijn dwanghandelingen: zij kunnen van karakterwege niet anders; men weet altijd wat zij zullen doen. Zij staan even onwankelbaar op hun principes als op hun platvoeten, omdat ze er nooit over nadenken; zij zijn eraan verkleefd als aan hun nette betrekking; ze bezitten ze net zoals ze de delftsblauwe bordjes van wijlen tante Cato bezitten. Maar met geen van beide doen ze verder iets, behalve ermee demonstreren, ze ten toon spreiden. „Wij hebben de Waarheid” zeggen ze, en ze zijn er even trots op als op hun voortuintje. De ware ongelovige katholiek is een fel strijder, niet voor de Kerk, maar voor zijn Kerk. Hij spreekt met een innemende glimlach over „onze” bisschep en „onze” kardinaal, zoals de eigenaar van een renstal spreekt over een bijzonder kostbaar paard. Hij zal niet toe-

laten, dat iemand er een vinger naar uitsteekt.. En als hij ten slotte zijn requiemmis en zijn mooie bidprentjes heeft gehad, zal God hem nog wel genadig zijn ook, want ten slotte wist hij even weinig wat hij deed als de soldaat, die Jezus kruisigde.”

Dr. E. BRONGERSMA in

„Te Elfder Ure”, Juni 1954.

Over r.k. bladen, die critiek hebben.

„Laten zij zich toch spiegelen aan de kleine, roerende anecdote, die Henk, mijn jongen, die op kostschool is, me laatst vertelde toen hij met Pasen thuis was. Hij had met zijn kornuiten herrie gemaakt op de slaapzaal en plotseling stoof een broedersurveillant naar binnen, die uitriep: „Wat is dat voor een gedonder hier? Zijn jullie nou katholiek? Jullie horen te slapen!” Laat de redactie van Te Elfder Ure dit nu eens en voor altijd begrijpen: goede katholieken donderen niet. Die slapen.”

Mr. JAN BIWENS in „Te Elfder Ure”, Juni 1954.

Een moderne heilige, naar r.k. opvatting. „Het congres werd voortgezet door prof.

Giorgio La Pira, burgemeester van Florence, een man, over wie heel Italië spreekt. Hij is ongetrouwd, leeft in een kloostercel en geeft al zijn bezittingen weg. Hij heeft dientengevolge slechts één pak, dat hem echter, naar ik mocht vaststellen, als ge-, goten zat. Over La Pira zou een heel boek te schrijven zijn. Wij volstaan hier met de mededeling, dat deze man ernst maakt met het Evangelie en dientengevolge door het Vaticaan met bevreemding wordt gadegeslagen. Ik bedoel hiermee niets onaardigs. Ik keur dit zelfs goed. Die Katholieke Kerk is er niet voor de mensen, die het doen, maar voor de mensen, die het nalaten. Zij hoopt, dat haar adviezen worden opgevolgd, maar rekent er niet op. Zij is zozeer op het verkeer met zondaars ingesteld, dat de ontmoeting met een waarachtig christen haar onzeker maakt. De gewoonlijk gevolgde gedragslijn is te wachten tot hij dood is, waarna hij tot de eer der altaren verheven wordt. Tot dit tijdstip is een heilige altijd een lastpost. Daarna wordt hij een voorbeeld en derhalve onschadelijk.

GODFRIED BOMANS in „Elseviers Weekblad” 17 Juli 1954.

Te weinig r.k. ambtenaren?

„De Algemene R.K. Amtatenarenvereniging heeft te Rotterdam gecongresseerd, bij welke gelegenheid de heer mr G. A. A. M. Boot, de nieuwbenoemde voorzitter, een boekje heeft opengedaan over de magere getallen, waarin de katholieken aanwezig zijn in hogere functies in ons staatsbestel.

Natuurlijk zijn ons gevallen bekend van aperte achteruitzetting, maar wij geloven niet, dat men dergelijke gevallen uit de wereld helpt met de methode, die hier is gebruikt. Wij katholieken zijn de laatste tijd aardig bezig, om ons hetzij gevreesd, hetzij gewantrouwd, hetzij onsympathiek te maken. Of deze reactie terecht of ten onrechte wordt opgeroepen kan hier in het midden blijven, maar wie buiten de kring van zijn geloofsgenoten veel contacten heeft, zal dit feit beamen. Een en ander wordt er door een actie, als deze op dit moment op deze wijze gevoerd, niet beter op.” „De Nieuwe Eeuw”, 17 Juli 1954.

Deze vier citaten zouden met vele andere te vermeerderen zijn. Laten wij niet vergeten, dat het mandement alleen maar een facet is van de bewegingen en tegenbewegingen, die binnen de rooms-katholieke wereld waar te nemen zijn. Maar om ze waar te nemen, moeten wij niet alleen het ene punt zien, dat thans aan de orde is. Niet om op die manier milder over het mandement te gaan denken. Integendeel. Maar wél om te begrijpen, dat dit stuk niet het laatste woord kan zijn.

L. H. RUITENBERG

Kensehets

In de prille morgen van de tiende Mei 1940 werd in onze, als kazerne gebruikte school, reveille geblazen. Het loas oorlog en dat betekent voor soldaten, geroepen zijn tot het vervullen van een harde plicht. Door de verrassende en verwarrende aanval, moesten alle beschikbare manschappen worden ingeschakeld. Ook wij, als dienstplichtigen, die de eerste oefentijd nog niet hadden'voltooid, kregen een taak toegèwezen. Met nog drie andere kameraden werd ik neergezet op de hoek van de Oude Dijk en Hoflaan.

Vier dagen en vier nachten hebben we dat gedaan. In het boek „Zeven dagen Rotterdam”, vertelt ds. Van Veldhuizen, hoe vermoeide soldaten intrek in de consistoriekamer van zijn Hoflaankerk hadden genomen. Aardig om in een boek een stukje eigen ervaring te lezen. Er zijn van die kleine gebeurtenissen in een mensenleven, die men nooit meer vergeet.

In de Hoflaan woonde ook de burgemeester van Rotterdam, mr. Oud. Elke morgen klokslag halfzes verliet de burgemeester z’n woning om er ’s avonds tegen elven weer in te komen. Hij maakte lange dagen, die burgemeester van Rotterdam. En wij, die na het wachten in een lange en angstige nacht uitzagen naar het gloren van de dageraad, posteerden ons zo tegen halfzes bij de woning van de burgemeester. Naar het „morgen jongens” en de warme blik in de ogen van mr. Oud zagen we verlangend uit. We werden er waarachtig door opgebeurd. Wat kan een enkel gebaar ontzettend veel betekenen. Sindsdien heb ik door dat simpele contact een grote achting overgehouden voor de burgemeester van Rotterdam.

De federatieraad van de PvdA in Den Haag was in vergadering bijeen om de groslijst voor de Kamercandidaten samen te stellen. Het P.B. adviseerde het evenwicht van de jonge partij in het oog te houden, door zoveel mogelijk de representanten van de diverse groepen waaruit de partij was samengesteld, in de candidatuur tot gelding te laten komen. Hoewel de meerderheid van de leden van de federatie Den Haag uit de oude SDAP voortsproot, heeft men de getalsmeerderheid niet laten domineren en in een democratische geest de groslijst samengesteld. Alleen één representant heeft men finaal weggestemd. Deze ene was mr. Oud. De heer Oud had immers in woord en geschrift blijk gegeven een geheel andere richting te willen inslaan, dan die welke socialisten van links en rechts als een socialistische zagen. Hoewel mijn respect voor mr. Oud nog geenszins getaand was, ben ik toch medeschuldig aan het wegstemmen van mr. Oud. Men kan mr. Oud een progressieve liberaal noemen, doch de naam socialist kan men hem heus niet geven. Helemaal lekker heeft me dit wegstemmen van deze man toch nooit gezeten.

Plotseling komt het bisschoppelijk mandement het Nederlandse politieke leven beroeren. En zie, wie van de politieke tegenstanders gaat het eerst in politieke solidariteit naast de PvdA staan. De eens weggestemde prof. Oud. Geen spoor van persoonlijke rancune, doch alleen eerlijke verontrusting over de ontwikkeling van het politieke leven van ons volk. Ik geloof dat alleen de grootsten onder ons, zo’n houding kunnen opbrengen en alleen al daarom tot de grote politici van ons volk gerekend mogen worden.

A. SNAAUW