HANDHAVING VAN DE STATUS QUO

Uit meerdere brieven is mij tot mijn vreugde gebleken, dat er bij velen een zeer wezenlijke belangstelling bestaat voor het vraagstuk van de processievrijheid.

Van twee kanten heeft men mij gewezen op een moeilijkheid, die door mij niet besproken werd en die toch van grote betekenis is biEliet zoeken naar een practische oplossing van het vraagstuk.

De Grondwet staat openbare godsdienstoefeningen buiten gebouwen en besloten plaatsen toe, waar zij in 1848 werden toegelaten.

Een bekend jurist schreef mij: „Een dergelijke regeling, waarbij de op zeker tijdstip bestaande toestand wordt geconsolideerd, draagt altijd de kiem van ondergang in zich. Men kan een prijsbeheersingssysteem op basis van 9 Mei 1940 funderen, maar naarmate de tijd voortschrijdt, wordt een dergelijke grondslag bezwaarlijker te handhaven.”

Wanneer de Grondwet de grenslijn in 1848 aldus had getrokken, dat processies slechts in overwegend rooms-katholieke streken geoorloofd zouden zijn, zou men van een zinvol compromis hebben kunnen spreken, al zouden dan de principiële bezwaren van hen, die zich tegen de processievrijheid verzetten, hun kracht hebben behouden. Bovendien krijgt men dan te maken met de moeilijkheid, dat in de loop der jaren rooms-katholieke streken hun rooms-katholiek en de protestantse streken hun protestants karakter kunnen verliezen.

De Grondwet heeft de grenslijn echter anders getrokken.

Ook boven de grote rivieren in Amsterdam en Laren bijvoorbeeld worden processies toegelaten, omdat zij van oudsher werden gehouden.

Hoe kunnen wij tot een bevredigende oplossing komen?

’Verscherping van het bestaande verbod vinden beide briefschrijvers een politieke onmogelijkheid. Maar handhaving van de bestaancfe toestand laat zich om de genoemde reden toch ook moeilijk verdedigen. Die bestaande toestand is niet principieel gefundeerd. Hij is te veel gebonden aan een toestand op een bepaald ogenblik in het verleden, die moeilijk dienst kan doen als criterium voor hetgeen in de toekomst in Nederland als recht zal moeten gelden in zake het probleem van de processies.

Al moet ik toegeven, dat handhaving van de bestaande toestand inderdaad onbevredigend is, toch meen ik, dat zij uit politiek oogpunt de enig verantwoorde oplossing is.

Voor de rooms-katholieken is de enig volstrekt bevredigende oplossing opheffing van het processieverbod, dat wil zeggen: algehele processievrijheid.

Voor de meeste protestanten ik denk aan de Synode der Hervormde Kerk is de enige volstrekt bevredigende oplossing een verscherping van het processieverbod, dat wil zeggen: in het geheel geen processievrijheid.

Zowel de eerste als de laatste oplossing

zou echter de verhoudingen tussen de rooms-katholieken en de protestanten in Nederland voor lange tijd radicaal bederven.

Wanneer er in Nederland een algehele processievrijheid komt, is de mogelijkheid van een „Aprilbeweging” niet uitgesloten. Maar zelfs al zou zo’n „Aprilbeweging” met al de daaraan verbonden ellende achterwege blijven hetgeen te hopen is, want zo’n beweging is veel te negatief, om iets goeds uit te werken de protestanten in Nederland zouden in elk geval in hun diepste geloofsovertuiging gekrenkt worden. Dat niet alleen. Naar het oordeel van velen zou onze democratie een geduchte knauw hebben gekregen, omdat naar hun inzicht een belangrijke stap in de richting van de katholisering van het Nederlandse straat- en staatsleven grondwettelijk zou zijn vastgelegd.

Anderzijds zouden de verontwaardiging en het verzet van de rooms-katholieken in Nederland grote afmetingen aannemen, indien het processieverbod dusdanig verscherpt werd, dat geen enkele processie

meer op de publieke weg gehouden zou mogen worden.

Principieel mogen wij het probleem zo scherp mogelijk stellen dat deden wij maar de politiek is altijd de kunst van het mogelijke. Zij draagt in de practijk vrijwel altijd het karakter van een compromis. Daarom zouden wij ondanks de genoemde bezwaren, die wij voluit erkennen, willen pleiten voor de handhaving van de status quo.

Wanneer wij met z’n allen scherpslijpers worden, komen wij voor onoverbrugbare tegenstellingen te staan.

Wanneer de rooms-katholieken zich ter verdediging van algehele processievrijheid gaan beroepen op het feit, dat in bepaalde plaatsen toch al processies worden toegestaan, zullen de protestanten gedwongen worden, zich ook tegen de processievrijheid in die bepaalde plaatsen te verzetten vanwege de consequenties, die er aan verbonden worden.

Met die scherpslijperij doen wij elkaar geen dienst.

Wij weten van elkaar, waar wij aan toe zijn. De rooms-katholieken willen algehele processievrijheid. De protestanten ook vele niet-protestanten willen in het geheel geen processievrijheid. Laat men, om rooms-katholieken en protestanten niet nog meer tegen elkaar in het harnas te jagen, aan beide kanten zich hoeden voor scherpslijperij en de status quo aanvaarden, inliet volle besef, dat dit, principieel gewaardeerd, een onbevredigende, maar tegelijkertijd de minst onbevredigende onbevredigende oplossing in de bestaande verhoudingen is.

J. J. BUSKES JR.

Wandeling in de regen

Het regent in het bos en over de weiden en wij wandelen.

Als we nu in de stad waren geweest, zaten we thuis. Wie gaat er nu met zulk weer wandelen? Maar het is vacantie en we wandelen in de regen. Het groen van de bomen heeft een diep-glanzende kleur gekregen, waarin alle schakeringen vloeiend overgaan. De regen ruist met zoete volharding op de blaren en onze voeten gaan zacht over het weke pad. Als we uit het bos komen, is het uitzicht over de dampende weiden mistig. Nog altijd regent het. De kinderen kwetteren opgewekt en stappen dapper met hun laarzen door de plassen, maar wij lopen, een beetje gebogen, en zwijgen. Een stedeling moet veel afleggen van zijn gewoonten, voor hij verzoend is met de regen. Hij is gewend de natuur óf te beheersen, óf te ontgaan. De omhullende regen is hem zeer vreemd. Hij wil wel erkennen dat het bos mooi is bij regen, maar zijn het glanzende asfalt en de matte steenkleur in de stad niet evenzeer mooi bij regen? Maar in de stad, nietwaar?, bederft de regen je goeie goed; in de stad kun je niet met beslikte schoenen aankomen. In de stad ga je altijd ergens naar toe. Maar

nu is het vacantie en je bent niet gekleed om je ergens te vertonen of om een gunstige indruk te maken; je bent behaaglijk gekleed en gemakkelijk; je gaat nergens naar toe. Wie nu opgewekt weet te wandelen in de regen is de ware vacantieganger. En niet kwebbelen over het natte weer! En niet het eigen misnoegen verbergen onder een gehuicheld medelijden met mensen in tenten, mensen aan het stand, handelaars in zonnebrillen en zonnewijzers. Heus, hun tijd komt ook nog wel! Maar wij hebben vacantie en we moeten zorgeloos leren de regen verdragen, de regen inpassen in onze vacantiegenoegens. En denk eens: de cantharellen groeien voor ons in het dampige weer.

Er schuilt een dwaze verwachting in de gedachte dat het met de vacantie mooi weer móét zijn. Alsof de natuur iets met onze vacantie te maken heeft, alsof wij iets te eisen hadden... Ik moet denken aan dat aardige verhaaltje, dat ik eens hoorde. Er loopt een handelsreiziger, aan iedere arm een zware koffer, op een eenzame landweg. De lucht betrekt en het gaat zachtjes regenen. Er passeert hem een huifkar en hij vraagt, of hij mee mag rij-