Om een naam

Prof. R. Schippers, hoogleraar aan de Vrije Universiteit, heeft ons het monopolie op de naam socialisme gegund. Zie „Trouw” van 31 Juli jl.

De PvdA heeft bezwaar tegen een r.k. socialistische partij, zo heeft hij uit „De Maasbode” gelezen. „Daarbij heeft het er veel van, dat de PvdA op de naam socialisme alleen voor zich zelf beslag wil leggen,” schrijft hij. Welnu, het zij haar gegund.

Hij constateert, dat aan dit woord propagandistische voordelen zijn verbonden. Er ligt ethisch pathos in. Het socialisme zou de kracht van het kapitalisme gebroken hebben. Het komt met de pretentie van de maatschappelijke oplossingen te hebben. De verwerkelijking van de bergrede-eisen zouden in de richting van het socialisme liggen en in brede kringen wordt geloofd, dat alle vooruitgang op sociaal-economisch gebied aan dat socialisme te danken is.

Hij houdt het liever op het woord en de zaak „christelijk-sociaal”, al heeft hij nu ook weer geen koudwatervrees voor het woord socialisme. Het wezenlijke bezwaar is voor hem, dat in alle -isme „dikwijls een overschatting van één kant ten koste van de werkelijkheid van de andere zijden ligt.”

De opmerkingen van prof. Schippers stellen ons voor een paar vragen. Naar buiten en naar binnen.

Naar buiten allereerst. Als hij opmerkt, dat een reeks mannen toch ook hun bijdrage hebben geleverd aan een andere beweging tot verbetering van de maatschappij Maurice en Kingsley, v. Wichem en Stöcker, Kuyper, Talma en Slotemaker de Bruine en Sikkel dan zullen wij dat niet ontkennen. Maar wij vragen toch, eerstens, waar de krachten door Maurice en Kingsley opgewekt anders terechtkwamen dan in de Labour Party en wij constateren vervolgens, dat de andere mannen hun sociale bewustwording ontvingen op z’n vroegst (Wichem daargelaten, maar die bleef in het filantropische verwijlen) rondom de negentiger jaren van de vorige eeuw, toen de socialistische macht in Europa een dreigende werkelijkheid was. Indien toen reeds niet het woord socialisme een stuk maatschappij-hervorming had aangeduid en dus afschuw had gewekt, dan zou de poging van Kuyper om het woord niet revolutionnair maar christelijk te stempelen wellicht gelukt zijn. Ik denk aan zijn beroemde passage in de rede van 1891. Het is niet meer een woord, waar het om gaat, maar een zaak, een beweging.

Vervolgens: ik kan mij zeer wel voorstellen, dat men achteraf de afschuw van vele christenen voor de verschijningsvormen van het socialisme 60 jaar geleden begrijpelijk maakt en zelfs aanvaardt; dit mag toch niet verhinderen thans de noodzaak van deze beweging toen te erkennen, als het kan met een zekere dankbaarheid, en tevens de aandacht erop te vestigen, dat er zoveel veranderd is aan dat socialisme, dat men de polemieken van 60 jaar geleden wat verder af moest schuiven.

Maar dat schijnt moeilijk te zijn. Weer wordt gezegd: het is een -isme” en al die „ismen” zijn uit den boze. Ik vraag: is zulk een aanpak ook geen bewijs van een soort schablone-aohti'g denken, dat men juist af-

wijst. Men behoeft de moderne democratische socialist waarlijk niet te vertellen, dat starheid gevaarlijk is. Via het zicht op de maatschappelijke ontwikkeling weet hij al te goed en wist hij het in ieder geval eerder dan de doorsnee gereformeerde, dat de starre formule onbruikbaar is voor de beantwoording van de maatschappelijke nood. Op dit punt zij prof. Schippers herinnerd aan de manier, waarop in gereformeerde kringen het woord „principieel” en „principe” gebruikt wordt.

Ik versta het, wanneer men het socialisme niet aanvaardt. Ik acht het een misverstand, wanneer men dat zou doen, omdat het een „-isme” is. Het is een beweging. Breed, rijk geschakeerd tot het chaotische toe, maar het is niet wat gereformeerden bedoelen, wanneer ze met vele anderen „-ismen” in de strenge zin afwijzen.

Prof. Schippers gunt ons dus het alleenrecht op het woord. Dat is niet altijd zo geweest. Over A. Kuyper schreven wij al. In Frankrijk is het een verwarrende zaak, dat de radicaal-socialisten vele sociaal-conservatieven herbergen. Masaryk behoorde tot de nationale socialistische partij in Tsjechoslowakije. Om van Hitler maar heel niet te spreken.

Het woord „socialisme” heeft dus wel de

aantrekkingskracht gehad van velen, die niet in de traditie van de democratischsocialistische beweging stonden.

Nu prof. Schippers er zo uitdrukkelijk van af ziet, vraag ik mij echter wel: waarom eigenlijk?

Ik mag niet veronderstellen, dat het is om politiek gewin. Een feit is, dat in tegenstelling tot de jaren ’45-’47 het woord socialisme veel haatgevoelens opwekt. Een onbeleefde ambtenaar, een nieuwe wet, al wat on welvoeglijk lijkt en vals klinkt in de oren van conservatief Nederland, heet „socialisme”. Zich thans zo uitdrukkelijk distanciëren van dit woord zou bij een ander dan prof. Schippers de verdenking wekken zich te prepareren op de harde electorale strijd van 1956. Ik kan slechts één reden zien, nl. dat het socialisme een ander systeem moet aanduiden dan het christelijk-sociaal systeem.

Het zou te ver voeren de vraag te beantwoorden, of het niet veeleer in de lijn van de ontwikkeling ligt, dat de christelijksociale traditie en het moderne democratische socialisme naar elkander luisteren moeten en, dus doende, invioed op elkaar uitoefenen. Ik meen, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. En welke vraag ligt er in prof. Schippers’ artikel aan het moderne socialisme?

Deze, dunkt mij: waar te maken, dat het niet antithetisch, niet exclusief is. Maar tevens hard te werken aan de bewustmaking van de zedelijke en-geestelijke achtergrond, die vergezichten geeft.

Wij vinden het alleen-recht op het woord best. Maar laten wij dan de kostbaarheden goed beseffen, die erin liggen! L. H. RUITENBERG

Uit de internationale bond van religieuze socialisten

Vrij spoedig na haar oprichting heeft de Arbeiders Gemeenschap der Woodbrookers zich aangesloten bij een internationale organisatie van gelijkgezinde groepen. Gelijk vele internationale organisaties biedt deze bond aan nogal verschillend geaarde en georiënteerde nationale groepen een dak. In Zweden bijvoorbeeld is de nationale groep, die overigens tienduizenden leden telt, een onderafdeling van de socialistische partij. Misschien het best te vergelijken met de Protestants Christelijke Werkgemeenschap in de PvdA te onzent.

In Noorwegen is het weer een massale zendingsbeweging binnen de partij. In Duitsland is het een autonome groep, met nauwe betrekkingen tot partij en kerk, zonder aan een van deze bepaald gebonden te zijn. De nationale groepen in Frankrijk en Zwitserland lijken meer op de Duitse dan op de Zweedse.

In Engeland is het een kleine, zeer losjes bijeengehouden groep van christenen binnen en ook wel buiten de Labour Party. In Amerika bestaat een dergelijke groep, niet of nauwelijks verbonden met de socialistische partij aldaar, doch wat inhoud en karakter betreft nogal op de AG lijkend. Helaas hebben wij er tot nog toe geen officieel contact mee kunnen krijgen. Hetzelfde geldt van een groepje rooms-katholieke socialisten in Italië en in Oostenrijk, waar overigens ook protestants-christelijke socialisten zich georganiseerd schijnen te

hebben. Frankrijk en Zwitserland lijden aan versplinterlngsneigingen. Beide tellen zij drie groepen, die stuk voor stuk lid zijn van de internationale bond.

Deze internationale bond van religieuze socialisten houdt om de drie jaar een internationaal congres. Het laatste vond 1952 in Zweden plaats, het eerstvolgende zal zomer 1955 in Duitsland plaatsvinden. Het bestuur hoopt dat deze betrekkelijk gemakkelijk te bereiken plaats voor vele AG-leden een reden mag zijn om aan deze internationale bijeenkomst deel te nemen.

Een dezer dagen vergaderde het internationale bestuur van de bond onder voorzitterschap van prof. dr. W. Banning te Koningswinter aan de Rijn, in aansluiting aan de conferentie van onze Duitse geestverwanten waarover ik eerder in T en T verslag heb gedaan. Aanwezig waren afgevaardigden uit Duitsland: Rudolf Jentzsch, Heinrich Schleich (voorzitter) en Pfarrer P. H. Vogel; Engeland: Rev. Jack Boggis; Nederland: W. Banning en A. van Biemen; Zweden: Algot Lindén en ds. Bertil Mogaard (voorzitter) en Zwitserland: Pfarrer Hermann Bachmann voor de Neue religiössoziale Vereinigung, Frau Carmen Weingartner voor de oude religieus sociale vereniging.

Na een kort verslag over de werkzaamheden van het secretariaat werden de volgende besluiten genomen, respectievelijk bekrachtigd: