Een benauwend uur

We herdachten Karl Kautsky en luisterden naar het levensavontuur van een groot socialist, niet universitair gevormd, maar de vraagbaak en raadgever in een moeilijke, vaak in zich zelf verdeelde, socialistische wereld.

Gestorven in ballingschap, terwijl het graf van zijn vrouw niet bekend is. Levenslot, levensleed, grootheid en vergaan in de historie. Want wie kent deze man nog?

Maar dat was de benauwenis niet. Die brak door bij het staan voor de vitrine waarin een groots verleden vergeeld om ontzag vroeg. In met de hand geschreven brieven, omdat een schrijfmachine nog geen gemeengoed kon zijn.

De handtekeningen „deden me iets.” Bebel, Ebert, Karl Radek, Viktor Adler, Bernstein, Bauer, Clara Zetkin en Rosa Luxemburg. Ook Kollontay, Trotski, een Branting, Sidney Webb, Jaurès, Anseele en in de Nederlandse kast: Troelstra, Henriëtte R. Holst, V. d. Goes, Domela Nieuwenhuis, Wijnkoop, Wibaut, en velen vergeet ik, omdat de tijd mij ontbrak, alles te zien. Alles correspondentie met deze Karl Kautsky, behorende tot een generatie van onwerkelijkheden, van dat wat verging. Ik kan het niet van mij afzetten, dat zij een Raad der Goden waren, voor de gelovige socialisten, der massa’s van die tijd.

Wie telt de onhanteerbare rijen boeken, alleen voor studerenden nog van belang? Zij waren groot, die schrijvers van pamfletten, hoofdartikelen, handboeken, leerstellingen, plannen en programs, en de toekomst was voor het volk dat leerzaam leiding aanvaardde. Want tot het verstand was toch wel voornamelijk het appèl dat van hen uitging. Al leerde de ervaring in eigen kring, het elkaar met steeds scherper geformuleerde wijsheid om de oren tikken, dat er ergens weerstanden waren, die voor het verstand aanvankelijk verborgen bleven. En die men ging ontdekken. En tegelijk kon men nog steeds dromen, dromen. De Internationale zal morgen heersen op aard... Bouwen, bouwen, ja. Maar op welk fundament? Want het gebouw dat zij op wilden trekken, waarvan zij de fundamenten reeds gelegd dachten, bleef een verlangen in een wereld waarin de volgelingen te eenvoudig meenden dat kazernes voorrang hadden.

Twee wereldoorlogen en een dreigende derde hebben weggevaagd wat reeds zo dichtbij werd geloofd. De namen in de vitrines zijn vaak tevens de symbolen van elkaar te vuur en te zwaard vervolgende groepen geworden. En- te vaak werd het concentratiekamp het foekeringsinstituut, als men de staat „die verdrukt en logen i 5...” tot apparaat in eigen handen kreeg. Het is geen erg moeilijke taak om de wereld waarin wij nu leven tevens te zien als een wereld die zij, de mensen uit de vitrines, hebben voorbereid. Zoals het ook mogelijk is de schuld op de Kerken te laden, of op een klasse, of op de zondige mens, of een andere historisch te vaak lichtvaardig genoemde zondebok. Maar toch is er ergens blijkbaar iets fataals geweest toen de theoretici, meesters en epigonen, voor besluiten stonden, die namen of niet namen. Want de historie is als een vloedgolf, die niet eigen weg baant, maar de reeds bestaande lage plaatsen, die gereedliggen, kiest. Alleen als mensen zwakke verdedigingen opbouwden, leek het soms alsof die historie „haar

eigen weg doorbrak.” Maar de weg was er reeds...

Wie de liederen uit de tijd der vitrines leest, kan niet ontkomen aan dezelfde terughouding, die mij bij het lezen van sommige kerkelijke liederen overvalt. Zo groot uitgezongen geloof, zo sterke verwachtingen, beloften, offerzin. Totdat de tijd komt die als vuur beproeft. En dan worden de lieaeren stiller. De stemming meer nadenkend. Want de stem van het verleden vraagt rekenschap en spreekt slechts troostend door de mond van zeer weinigen die kracht naar kruis bezaten. Zodat we wel een stiller socialisme belijden moeten. Gemeenschapszin, internationalisme, verwerping van de wapenen der barbaren én van de machtsstaat, dller mensen broederschap, zij kunnen meer de inhoud van s t r ij d liederen zijn en van uitdagende vaandels. Maar het verlangende mensenhart is en bleef hetzelfde en wenst nog steeds te zoeken en te streven naar wat achter een horizon is. En daarom is hef een nog steeds gelovend maar een meer bezinnend socialisme. Dat ten slotte op deze wijze weer het hart van een vaak in cynisme weggescholen jongere generatie kan raken.

En als wij bouwen, blijft voor een ieder weer het voor hem zélf te ontdekken antwoord: op welk fundament? Opdat een ieder herontdekke „dat het reeds gelegd is” (I Cor. 3-11), zoals het hem werd geopenbaard, en voor een ieder gestalte kreeg volgens een rijkdom, die niet door de drie zuilen plus nog een enkele, wordt bepaald. Werkelijk, het geconfronteerd worden met de beloften uit het verleden was een benauwend uur. E. M. BUTER

Rusland en zijn satellieten

Wij schreven vorige week over de koersverandering van de Sowjet-Unie ten aanzien van communistisch China. Het is van belang dit punt nader te bezien, omdat er zij ’t met enig optimisme gesproken kan worden van een algemene verandering in de Russische politiek ten aanzien van sommige satellietstaten.

De activiteit beweegt zich in de eerste plaats op meer economisch terrein. In het verleden heeft de Sowjet-Unie in feite steeds uitbreiding van de handel tussen de andere communistische landen en het westen belemmerd. Ofschoon er meermalen luidruchtige economische congressen werden georganiseerd, waaruit dan zou moeten blijken dat de Sowjet-Unie voorstandster was van intensivering van de handel tussen Oost en West, bleken steeds weer de practische belemmeringen zo groot, dat elk congres wel een belachelijk gebaar moest blijven. Nu ziet het er echter naar uit, dat de andere communistische landen met iets meer vrijheid hun handel met het Westen mogen organiseren. De houding die de Sowjet-vertegenwoordigers tijdens de besprekingen te Genève hebben aangenomen wijst ten minste in deze richting.

De overtuiging, dat een intensief han

delsverkeer heel wat politieke tegenstellingen kan neutraliseren, leeft ook in de Westerse wereld vrij sterk. Ofschoon de officiële Amerikaanse politiek gericht blijft op belemmering van het economische contact met de communistische landen, is het verlangen in Engeland, Frankrijk en menig ander Westeuropees land naar herstel van de handel met Oost-Europa en China zeer sterk. Indien dus Rusland de gelegenheid daartoe inderdaad gaat bieden, dan kunnen wij van een kleine verbetering in de wereldsituatie spreken.

Een kleine verbetering! Wij hebben immers ervaring genoeg met de tactiek van de Sowjet-Unie om te weten, dat een verandering zoals op dit vlak schijnt plaats te vinden, met eenvoudige middelen weer teniet gedaan kan worden.

Er zijn echter nog andere symptomen op grond waarvan de huidige voornemens tot verbetering van het handelsverkeer serieuzer genomen moeten worden dan soortgelijke vroegere koerswijzigingen. Het ziet er namelijk naar uit, dat de Sowjet-Unie in haar buitenlands beleid meer rekening zal willen gaan houden met zelfstandiger bondgenoten. Als zodanig is communistisch China te beschouwen en waarschijnlijk ook het communistische gedeelte van Indo-China. De greep van Rusland op deze landen kan niet zo straf zijn als bijv. op Polen, Roemenië of Hongarije. Aangezien het de politici uit het Kremlin bepaald niet aan hersens ontbreekt, mogen wij veronderstellen dat zij, gezien dit onweerlegbare feit, een andere oplossing zullen zoeken dan in Oost-Europa het geval is. De verhouding tot deze landen zal ter wille van de samenwerking meer bondgenootschappelijk van karakter moeten zijn dan bij de zuivere satellieten. Dit is een politieke noodzaak welke kennelijk nu wordt gerealiseerd.

Interessant is in dit verband ook de nieuwe koers welke Rusland ten aanzien van Zuidslavië vaart. Het is nog lang geen koek en ei met de afvallige Tito, en dat zal het stellig voorlopig ook niet worden. Maar aangezien het Zuidslavische staatshoofd zich in zijn vreemde positie heeft kunnen handhaven, aangezien dus het huidige Zuidslavië een voorlopig niet te veranderen politiek feit is geworden, heeft men te Moskou ingezien, dat de vijandige houding van enige jaren geleden weinig nut kan afwerpen. Integendeel, het zelfstandige bestaan van Tito zou, indien blijvend de indruk wordt gewekt dat de Sowjet-Unie dit verraad als onoverkomelijk beschouwt, het wantrouwen van landen als China en Indo-China slechts kunnen bevorderen. Op grond daarvan worden de contacten tussen Zuidslavië en de Sowjet-Unie weer stuk voor stuk hersteld. De verhouding blijft uiteraard koel, maar is niet meer rancuneus.

Als duidelijk bewijs hiervan moge de onverwachte gebeurtenis gelden der Russische erkenning van de zojuist tot stand gekomen regeling der kwestie-Triëst. Behalve de Verenigde Staten en Engeland heeft nu ook de Sowjet-Unie de toewijzing van de stad Triëst aan Italië en van het omliggende land aan Zuidslavië, gesanctionneerd. Hiermede is een van de noodzaken voor Tito om steun te zoeken bij het Westen weggenomen. Het betekent dus dat Tito minder in de Westerse hoek wordt gedreven.

Deze Russische houding heeft bij Tito een goed onthaal gevonden. Er is voor hem uiteraard geen enkele reden om nu maar weer naar het communistische blok over te lopen. Maar in elk geval kan hij nu weer zelfstandiger, want minder bedreigd, zijn politiek in de wereld bepalen. Anders gezegd betekent dit, dat hij in de ogen van