Stemmen uit Duitsland

In West-Berlijn werd een tehuis geopend, dat aan ouden van dagen, die tijdens het nazisme het slachtoffer van hun politiek verzet werden of tot de vervolgden om geloof en ras behoorden, een rustige en verzorgde levensavond zal bieden. De bekende Probst Grüber hield bij de opening een toespraak. Hij waarschuwde zijn hoorders tegen de kwade geest, die in brede lagen van het Duitse volk weer aan het werk is, de kwade geest, die zoveel ellende over de wereld gebracht en Duitsland met zo grote schuld belast heeft. Reeds acht jaar geleden waarschuwde Probst Grüber, dat de nazi’s eerder aan hun trek zouden komen dan de vervolgden om geloof en ras. Welke vervolgde om geloof en ras, teruggekeerd uit zijn ballingschap na veel lijden, is zo geëerd als de uit de gevangenis van Werl ontslagen „Panzermeier”, die werd afgehaald met een fakkeloptocht en begroet met een kerkkoor? Hij kreeg dadelijk een baantje en een huis. Hoevelen wachten nog steeds op een huis en een betrekking? Nooit heeft, om hen te begroeten, een kerkkoor gezongen. In deze kwade geest, die voor Duitsland noodlottiger is dan wat ook ter wereld, ziet Grüber het grootste gevaar voor Duitsland en de wereld. Wie dat niet zien wil of niet zien kan, heeft sinds 1933 niets geleerd. Natuurlijk daveren de straten niet meer van de spreekkoren ~Juda verrecke” en van de voorbijtrekkende bruine bataljons, maar men weet van dit alles af en sleept voor zich zelf de beste baantjes in de wacht. De oude nazigeest is niet dood en zij die deze geest aanhangen, hebben zich solidair aaneengesloten.

Men behoeft de politieke inzichten van Probst Grüber niet te delen, om te luisteren naar zijn waarschuwende stem. Er is geen sprake van, dat wij West-Duitsland bewapenen kunnen en tegelijkertijd verhinderen, dat de kwade geest die de gehele wereld zoveel ellende heeft gebracht, zich weer van het Duitse volk meester maakt. Wie Duitsland bewapent, wete wat hij doet.

Hij luistere ook naar de verklaring van tweehonderd Duitse predikanten, die lid zijn van de Kerkelijke Broederschap in het Rijnland, over de Duitse herbewapening:

„Door de conferenties van Londen en Parijs heeft de Westduitse Bondsregering zich opnieuw vastgelegd op de door haar geproclameerde politiek van de kracht. Weliswaar heeft zij te Londen een politieke beginselverklaring afgelegd, waarin wordt gezegd, dat zij alle handelingen achterwege zal laten, die niet in overeenstemming zijn met het uitsluitend defensief karakter der beide verdragen (het Noordatiantisch Pact en de Overeenkomst van Brussel), doch deze verklaring verandert niets aan het feit, dat West-Duitsland door zijn inschakeling in het Nato-verband gaat deelnemen aan een militair bondgenootschap, dat in wezen tegen de staten van het Oosten van Europa gericht is. Daarmede geven wij in onze speciale Duitse situatie zeif elke mogelijkheid prijs om te protesteren tegen de bewapening van Oost-Duitsland.

Wij kunnen slechts herhalen wat synodes van Evangelische Kerken in Duitsland en wat vrije kringen in onze Kerk altijd weer hebben uitgesproken, dat nl. in de huidige situatie een politiek van kracht, die wezenlijk gefundeerd is in militaire superioriteit.

de vijandschap tussen de staten slechts kan verdiepen, het wederzijds wantrouwen doorlopend zal doen toenemen en de vrede niet zal dienen, maar de bodem voorbereidt voor een gewelddadige oplossing.

De toespitsing der situatie dwingt ons thans tot de verklaring, dat wij deze weg om des gewetens wil moeten afwijzen en onder de gegeven omstandigheden een oproep om aan de militaire dienst deel te nemen, niet kunnen volgen. Wij beroepen ons hierby op de grondwet, die (in Art. 4 sub 3) elke burger het recht toekent de krijgsdienst met de wapenen op grond van zyn geweten te weigeren. De komende militaire wetgeving kan dit grondrecht niet inperken. In elke beperking moeten wij een schending van Art. 19 sub 2 van de grondwet zien, volgens hetwelk in geen enkel geval een grondrecht door een of andere wetgeving in zijn wezen mag worden aangetast.

In deze /verklaring betrekken wij ook de opgroeiende kinderen. In art. 6 van de grondwet ligt het recht der ouders verankerd. Volgens dit artikel mogen kinderen alleen dan tegen de wil der ouders en opvoeders op grond van een wet van het gezin gescheiden worden, als die ouders en opvoeders te kort schieten of de kinderen in ander opzicht met verwaarlozing worden bedreigd. Een oproep aan minderjarigen voor de militaire dienst zou, op grond hiervan, derhalve slechts met toestemming van

ouders en opvoeders kunnen opgevolgd worden.

Wij predikanten zullen onze gemeenten van ons standpunt op de hoogte stellen en aan onze gemeenteleden vragen, of zij zich aan onze houding willen conformeren. Onze ambtsbroeders vragen wij, of zij niet, ter wille van hun dienst aan het Evangelie met ons dezelfde beslissing willen nemen.

Deze verklaring doen wij toekomen aan de Bondsdag, aan de Bondsraad, aan de president van de Bondsdag, aan de regering en de politieke partijen als de verantwoordelijke draagsters van de overheidsmacht en daarmede van de openbaarheid. Wy koesteren de hoop, dat het voor een bezinning over de politieke weg van ons volk, nog niet te laat is.”

Laten wij allen goed weten, dat wij, wanneer wij West-Duitsland bewapenen, dat doen tegen het verlangen in van de Duitsers, die zich het meest tegen het nationaal-socialisme verzet hebben en met wie en voor wie wij de strijd tegen het nationaal-socialisme gestreden hebben. Beter dan wie ook kunnen zij beoordelen, wat een herbewapening van Duitsland nu en in de toekomst betekent. Het ziet er naar uit, dat wij weer even optimistisch over de in Duitsland dreigende gevaren denken als in de jaren voor de oorlog. Evenmin als toen kunnen wij nu zeggen, dat wij niet gewaarschuwd zijn. Maar zozeer zijn wij bezeten door de angst voor het dreigende gevaar van Rusland communisme, dat wij voor andere niet minder dreigende gevaren geen oog hebben. Probst Grüber heeft wel verschrikkelijk gelijk, wanneer hij zegt, dat wie niet wil of niet kan zien, dat in de kwade geest, die al meer over Duitsland vaardig wordt, het grootste gevaar voor Duitsland en de wereld schuilt, sinds 1933 niets geleerd heeft.

J. J. BUSKES JR.

Xo’n artikel tussen Sinterklaas en Kerstmis

Het is niet netjes, tussen Sinterklaas en Kerstmis over en naar aanleiding van het zojuist in Nederland verschenen boek „De gesel van het hakenkruis” te schrijven.

Moet men het in deze dagen niet alleen over mooie en goede dingen en lieve mensen hebben? Moet men zich niet op het luisteren naar en zingen van Kerstliederen voorbereiden? Moet men niet juist in deze dagen het sombere en slechte vergeten? Moet men zich niet over de noblesse van de Duitse Bundesprasident verheugen, die een oorlogsmisdadiger „martelaar” noemt, en over vele ach zo goede Duitsers, auteurs niet van nazistische, doch van echt democratische boeken, die „desondanks” hoogste Duitse officieren als Falkenhorst en Kesselring beklagen en toejuichen? (Ik denk aan boeken van Gerhard Nebel en Max Barthel).

Moet men niet vergeten... vergeten... vergeten, juist in deze Decemberweken? Zie alles door een rosé bril en eet veel marsepein. Wij moeten liefdevol oordelen over het nieuwe Duitse leger, over de nieuwe Generalfeldmarschalle (u weet toch, dat er nieuwe uniformen zijn in Duitsland?), zij zijn onze Kameraden, zij führen ons. En wij marcheren in gleichem Schritt und

Tritt. Neen, „die Fahne hoch!” zingen wij niet. Zij zingen het hier en daar wéér, het mooie Horst Wessel-lied. Vergeten en nieuw beginnen ... Maar opdat het eind van dit nieuwe begin niet weer het hakenkruis en weer Auschwitz mag zijn, moeten miliioenen lezen, wat Lord Russell geschreven heeft. Hij behoort tot de hoogstgeplaatste Engelse juristen. Neen, hij behoorde er toe. Want men heeft hem bevolen, zijn boek, dat nu ook in Nederiand (bij De Bezige Bij) onder de titel „De gesel van het hakenkruis” is verschenen, niet te schrijven. Maar hij, die als belangrijkste juridische adviseur van de Engelse regering de Neurenbergse processen tegen de Duitse oorlogsmisdadigers heeft bij gewoond, legde liever zijn functie neer dan dat hij zich de mond liet snoeren.

De Engelse regering was van mening, dat men de Duitse vrienden niet mocht plagen door oude, minder prettige herinneringen op te halen. Een beschaafd mens doet dit niet. De doden zijn dood. En men moet aan de toekomst denken. Lord Russell heeft, omdat hij aan de toekomst denkt, dit boek geschreven.

Het iigt nu voor ons. Dit boek over de meest wanstaltige, de meest weerzinwek-