Kende misdaden, gepleegd door een Führer en zijn staf, gepleegd door illustere officieren, als vonManstein, vonßundstedt, Stüipnagel. Rader, Kesselring, Falkenhorst, von Falkenhausen, gepleegd door een Prinz von Waldeck en een veehoeder en een arts, door vélen in Duitsland en Oostenrijk. Door de meeste Duitsers. Twaalf mihoen mensen werden vermoord. Het Europese Jodendom werd uitgeroeid. Alles de vergassingen, de martelingen, de „medische experimenten”, de verwerking van gouden tanden der slachtoffers en van mensenhaar alles gebeurde massaal en volgens een voorbereid schema. SS en SD, Gestapo en Feldpolizei, leger en Hitlerjugend ... zij allen deden mee. Hun techniek was overal dezelfde. Hun Organisation was fabelhaft. En zij verbreidden overal Kultur.

Hitler beval: „Rusland, dit gigantische gebied, moet zo spoedig mogelijk tot bedaren worden gebracht; de beste manier om dit doei te bereiken, is iedereen dood te schieten.”

Hij zei het, en zijn kornuiten voerden het bevel uit. „Men zou kunnen veronderstellen, dat men grote moeilijkheden ontmoette in het vinden van voldoende beulen. Het aanbod was echter altijd gelijk aan de vraag, en men zal hebben bemerkt, dat de vraag niet gering was,” schrijft Russell, die in zijn boek alleen uittreksels uit procesdossiers en gedocumenteerde feiten geeft.

Hij begint met een uiteenzetting van de Duitse moordorganisaties, deelt mede hoe krijgsgevangenen en burgers in de bezette gebieden mishandeld en vermoord werden, welke misdaden door de Duitse marine werden gepleegd, hoe de buitenlandse slavenarbeiders in Duitsland getiranniseerd werden, en zijn bericht eindigt met de gruwelijkste van alle gruweldaden, de beschrijving van de concentratiekampen en de „definitieve oplossing” van het Joodse vraagstuk.

Dit boek bevat enkele foto’s: Foto’s die samen met andere opnamen in Duitsland werden vertoond. De meeste toeschouwers lachten. Wie lacht nou niet over domme propagandaleugens... ?

De beul in Polen, Hans Frank, maakte in zijn dagboek de volgende verontschuldigende opmerking: „Natuurlijk kon ik onmogelijk alle luizen, noch alle Joden in één enkel jaar elimineren, maar in de loop van de tijd zal dit doel toch worden bereikt.”

Twee jaar later verklaarde hij in Neurenberg voor zijn rechters: „We hebben jarenlang tegen het Jodendom gevochten en wij hebben de verschrikkelijkste uitspraken gedaan... duizend jaar zullen verstrijken en dan nog zal deze schuld van Duitsland niet zijn uitgewist.”

Moeten wij niet, in deze dagen tussen Sinterklaas en Kerstmis, beseffen, hoe edel Frank is geworden? Hij heeft zijn misdaden opgebiecht, hij was een deemoedig mens geworden in de gevangenis. En in heel wat Duitse publicaties worden zijn woorden aangehaald. Helaas heb ik de indruk, dat het de citeerders niet zozeer om die woorden, maar om de „bekeerde” Frank gaat, die dan toch terechtgesteld werd. Bijna een martelaar.

Maar gelijk heeft hij gehad: in geen duizend jaar...

Dit zwarte boek zal er vreemd uitzien tussen de vriendelijke kleuren van Kerstboom en cadeau’s. Het zal uit de toon vallen. Ter wille van de t00n... ter wille van de normen waarop alleen gebouwd kan worden, moet dit boek worden gelezen. En bij alle misschien noodzakelijke, door een groteske realiteit geboden daden mag nimmer worden vergeten de gesel van het hakenkruis. H. WIEHEK

Wat doet de kerk?

Ds. Kr. Strijd vertelt in „In de Waagschaal” van 20 Nov. jl., dat hij enige jaren geleden sprak voor een kring „Dat nooit weer!” in Rotterdam. Hij sprak zowel tegen het Russische als tegen het Amerikaanse militarisme op christelijke gronden. Er was bij de toehoorders en toehoorderessen wei enige weerstand te bespeuren.

Hij gaat dan verder en schrijft; allemaal waar. Maar wat doen we zélf? Wat doen de christenen? Wat deed Evanston ten aanzien van de Duitse herbewapening? Wat doet de Ned. Herv. Kerk? Men zwijgt.

Nu wii ik deze kolommen niet gebruiken om de Hervormde Kerk zoal niet te verdedigen dan toch in beschouwing te nemen. Ik wil alléén uiteenzetten, waarom deze vorm van critiek geen hout snijdt en langs de mensen, die het horen moeten, hééngaat.

Wat doet de kerk?

Ik vraag: wie is de kerk? De storm over het mandement der Nederlandse bisschoppen is nog niet geluwd. Die storm stak op, nadat een kerk in haar wettige ambtsdragers een min of meer duidelijk woord sprak over het gedrag van haar geloofsgenoten in het openbare ieven. Daar sprak een kerk. Daar dééd een kerk iets. Zijn wij daar gelukkig mee gemaakt?

Wij protestanten kennen zo’n kerk niet. Als wij bij elkaar gaan zitten en opschrijven wat wij vinden, dat een kerk is, dan komen véél verschillen naar voren. En daar er geen enkele instantie is als bij Rome die uitmaakt wat waar is, komen wij er nooit helemaal uit.

Maar wat wil het dan zeggen, wanneer wij volhouden, dat de kerk zwijgt? Wie heeft men dan op het oog? Het kan, in Nederland, de Oecumenische Raad zijn, maar die is geen kerk. Het kan de Generale Synode van de Hervormde Kerk zijn. Maar is die meer waard dan de Algemene Vergadering van de Remonstrantse Broederschap of een ledenvergadering van een Doopsgezinde gemeente zijnde daar het hoogste gezag?

Wie roept om het spreken der kerk op een ogenblik, dat hij terecht of ten onrechte een zeer fundamentele bedreiging van het mens-zijn ontdekt, moet weten wat hij doet. Wanneer hij bedoelt, dat een bepaald punt aan de orde dient te komen, welnu, dan dient hij het aan de orde te stellen. Dat is, bij mijn weten, door „Kerk en Vrede” op het punt van het militarisme herhaaldelijk gebeurd. Het Herderlijk Schrijven van de Generale Synode der Ned. Herv. Kerk is er een gevolg van en ik meen, dat ook de Algemene Vergadering van de Remonstrantse Broederschap zich evenmin onbetuigd liet. Ik weet, dat „Kerk en Vrede” niet tevreden was over dat Hervormde stuk. Dat begrijp ik. Maar ik geloof niet, dat ze een stuk had kunnen verwachten, dat verder ging dan dit. Het spreken van een kerk, uitgelokt door „Kerk en Vrede”, moest wel een andersspreken worden. Dat het punt aan de orde werd gesteld in officieel-kerkelijke vergaderingen is een winstpunt; dat het anders uitviel dan men hoopte, is van „Kerk en Vrede”-standpunt uit verlies. Want op die manier wordt het in wezen afwijkende standpunt vastgelegd.

Maar wat moet men dan doen? In het algemeen zullen wij méér moeten aandringen op studie en getuigenis dan op

het afdwingen van uitspraken. Sinds het mandement moeten wij heei goed weten, dat uitspraken ons op een gevaarlijke lijn kunnen brengen.

Dat is ten aanzien van het miiitaire vraagstuk zeker zo. Wat nodig is, is een centrum van studie en overleg, waarin de kerken vertrouwen stellen en dat de meningsvorming beïnvloedt. „Ja, maar daar komt zo weinig uit,” is het antwoord. Dan zeg ik weer: dat is niet steeds een teken van lafheid of slapheid, maar dat kon ook wel eens liggen aan de ingewikkeldheid van de problemen en de onrijpheid van de geesten. Het kennen van feiten is ai moeilijk, het waarderen van de feiten nóg moeilijker en het allermoeilijkste is het nemen van een beslissing, nog wei met kerkelijk gezag gestut. Dat kan en moet individueel. Dat gebeurt bij gelijkgezinden. Het is een hachelijke zaak voor een Kerk.

De problemen, waar ds. Strijd mee zit, zijn ook de problemen die anderen zeer beroeren. Mij o.a. Maar ik roep niet om een spreken der kerk, wél om aandacht. Om kennis. Om openheid. Dat is weliswaar lang niet zo flink, maar ik zie nu eenmaal rooms-katholieke en gereformeerde Kerken voor mij, die wéi spreken. Bovendien vrees ik, dat ds. Strijd bedoelt te zeggen: kerk, spreek, zoals wij denken dat goed is. En dat al het andere, wat de kerken doen, eigenlijk geen spreken is. Maar daarmee verhindert ds. Strijd, dat hij werkelijk verstaan wordt.

Laten wij tot slot de zaak nog eens van een andere kant bezien.

Ds. Strijd stelt gedurig en indringend het militaire vraagstuk aan de orde. Dat is, naar mijn gevoel, net iets te veei voor een zo afschuwelijk-ernstige zaak.

Maar er zijn ook andere punten, die door de kerk verwaarioosd worden. En waarover zwijgen even wonderlijk en hinderlijk is, vooral, omdat het spreken daarover niet zo moeilijk geacht kan worden.

Mag ik een paar punten noemen? Wat doet de kerk tegenover de toeneming van het alcoholisme? Het aantal mensen, dat zich in dit vraagstuk verdiept, is bedroevend klein en de rest ziet het niet, lacht wat en vindt een borrel op z’n tijd heel niet gek. Wie als christen-drankbestrijder aan de deur van de kerk klopt, of aan die van de profpten der kerk zelfs, krijgt antwoorden, die vér beneden peil zijn teksten, redeneringen en ten slotte de mededeling: ’t heeft onze belangstelling niet terwijl het een zaak is, die in het verleden binnen de kerken terecht een grote rol speelde en voor het heden dringend is.

Ik behoor zelf tot die christen-drankbestrijders. Ik onderga die houding, probeer de afwijzing te begrijpen en verwijt mijzelf en mijn medestanders, dat wij blijkbaar niet de kracht opbrengen om onze waarheid zo duidelijk te maken, dat anderen die ook gaan zien.

Een ander punt: esperanto. Of vegetarisme. Of sexuele hervorming. Of liturgie. Op al die gebieden werken mensen, kleine groepjes, en zij vinden hun aangelegenheid fundamenteel belangrijk. En vaak gaat de kerk eraan voorbij zonder er veel aandacht aan te schenken. Dat is geen reden om verwijten te doen, maar om geduldiger, aandachtiger en opener naar anderen te luisteren en hen te begrijpen. Door verwijten slaan deuren dicht. L. H. R.