de fabricatie van die (onschuldige) jetjagertjes, die (aardige) gevechtswagentjes met echt vurende kanonnen en die (leuke) onderzeeboot)es kunststukje van techniek kunnen we niet langer toestaan. U voelt toch wel, meneer Van Zoelen, dat gaat niet.

Wat zou het onafhankelijk weekblad Burgerrecht van de antirev. meneer Zeegers daar wel van zeggen?”

Omdat meneer Van Zoelen er toen „uit” moest, liep ons gesprek dood. „Ik zie je nog wel eens,” riep hij, toen de tram wegreed. „Een beste kerel,” dacht ik, „die Van Zoelen. Alleen een beetje naïef. Sint Nicolaas voor oorlogsgod uitmaken. Kom kom. Op een avond werd er gebeld.

„Neem me niet kwalijk,” zei, op de stoep, meneer Van Zoelen, „doch ik dacht zo, we hadden het er van de week zo over, hier heb ik nog een aardig boekwerkje voor je. Misschien kun je er wel iets mee doen. Tot ziens hoor.”

In mijn hand hield ik een keurig uitgevoerd en fraai geïllustreerd boekje. „De avonturen van Buck Danny in Korea,” heette het, een uitgave van Dupuis (te Eindhoven). Zo rond de 5e December komt het kinderlijke in de mens weer naar boven en u zult het me wel niet kwalijk nemen, dat ik al spoedig verdiept was in dit aardige stukje kinderliteratuur uit de twintigste eeuw de eeuw van het kind, naar ik onlangs ergens las.

Omdat we nu toch zo gezellig in de Sinterklaas-stemming zijn zal ik u het een en ander uit dit echt kinderlijke verhaal vertellen. Mocht u soms nog met het probleem tobben wat aan de diverse Jantjes en Pietjes uit uw kennissenkring cadeau te doen, dan heeft u hier wel een passend geschenk.

De geschiedenis begint zo echt gezellig. Buck Danny, de held van ons verhaal, die vrijwillig overplaatsing naar Korea heeft aangevraagd, komt op het Hoofdkwartier der Amerikaanse Luchtstrijdkrachten in Korea aan en heeft daar een onderhoud met zijn commandant. Dus u weigert het verlof waar u recht op hebt?

Ja, generaal, mijn mannen en ik hunkeren er naar onze woede te koelen. Twee dagen na dit onderhoud landen de overlevenden van Bucks eskader in Korea op een militair vliegveld in de frontlinie. Nu, waar zijn de Migs? Niet veel te beleven hier, dunkt me. Geen zorg, wij zullen dat wel anders maken!

Gelukkig is er voor deze nobele piloten wel werk aan de winkel, de Noord-Koreanen, die er op de illustratie natuurlijk uitzien als imbeciele pindamannetjes, blijken in het bezit te zijn van een geheim wapen, door de Amerikanen „Ivans” genoemd.

De animo om op jacht te gaan naar dit vreemdsoortige geval is bij de vliegers zeer groot. Oké, kolonel, maar onderweg wou ik u enkele woorden onder vier ogen zeggen. Ik ook, kolonel. En ik ook!

Eensgezind vragen onze helden hun commandant toestemming om een soort klopjacht op Ivan de Verschrikkelijke te mogen organiseren, en als dit verzoek wordt afgewezen, zijn ze allen in een slechte stemming. Je zult toch held zijn en dat niet eens mogen demonstreren!

U denkt misschien dat de heer J. M. Charlier en de tekenaar V. Hubion niet zo heel erg afkerig staan tegenover een frisse, fröhliche Krieg, doch dan hebt u het helemaal mis.

Een van de sterren uit dit kinderboekje u blijft u toch wel realiseren dat het hier jeugdliteratuur betreft? merkt op, dat hij een kolonne Zuidkoreaanse vluchtelingen ontmoet: Wat een ellende. De oorlog is wel de allerergste ramp.

Enkele collega’s zijn minder gevoelig en bezien het vluchtelingenprobleem uit zakelijk oogpunt. Je bent ten slotte vakman of niet.

Dat zal onze troepen in hun bewegingen aanmerkelijk belemmeren! Er is nog iets ergers. Die kolonnes wemelen van Noordkoreaanse spionnen, die dit gemakkelijke middel gebruiken om onze linies binnen te sluipen. U ziet wel, het is een echt jongensverhaal en de grote verdienste van schrijver en tekenaar is dat zij zich zo nauw-

keurig aan de realiteit hebben gehouden. Wat zegt u bijvoorbeeld van deze scène: Nog een wenk, kids, niet wanhopen! Er zijn al hulpvliegtuigen opgestegen met parachuteerbare bootjes. We laten jullie niet in de steek. Vaarwel, kids, veel geluk. Ik geef jullie onze aalmoezenier door. – God behoede jullie in het gevaar. Ik zegen jullie In naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Amen. Dank u, father, we hebben nog tien minuten benzine. Allemaal bedankt en vaarwel. Out. Stichtelijk, niet, zo’n boekje van Uitgeverij Dupuis. En dat voor ƒ 1,95!

Ik ben meneer Van Zoelen erg dankbaar. Het boekje moge zijn weg wel vinden. Naar de prullebak! DICK SCHEPS

NIEUW-GUINEA

Een rechtvaardige zaak, maar

Hetgeen Indonesië ten aanzien van Nieuw-Guinea laat zien, kan niemands bewondering hebben. De gehele actie tegen het voortduren van het Nederlandse bewind aldaar draagt het kenmerk van de hetze. Men proeft eruit, dat de leidinggevende IndoneiSërs me\t de Nieuw-Guinea-kwestie afleiding zoeken voor de benarde binnenlandse situatie.

Het bedenkelijkste voorbeeld van hetgeen er in dit opzicht wordt gepresteerd, is wel de resolutie van „een dertigtal partijen en organisaties, die de regering steunen.” Behalve het feit, dat in de resolutie dei arrogante houding van Nederland aan de kaak wordt gesteld (hetgeen ons niet behoeft op te winden), worden de Indonesische leiders die de strijd van Indonesië in de Verenigde Naties bagatelliseren, van verraad beticht, en wordt speciaal één dier zondebokken met vervolging bedreigd. Hij heeft nl. de gehele kwestie een grap durven noemen.

De verkrampte mentaliteit, die uit zo’n resolutie naar voren komt, is zorgwekkend. Ook Nederlanders hebben zich wel eens tot dergelijke barse uitlatingen laten verleiden, maar de voedingsbodem ervoor hier was toch altijd veel minder gunstig dan nu in Indonesië.

Zelfs de landen, die uit beginsel voor de Indonesische zaak bij de Verenigde Naties zullen stemmen, gevoelen zich er niet bijzonder gelukkig mee. Een feit is nu eenmaal, dat ook de rechten van Indonesië op Nieuw-Guinea zeer twijfelachtig van aard zijn. De Papoea-bevolking heeft behalve de huidskleur weinig overeenkomst met de volken van Indonesië. Hun ontwikkeling is bovendien nog zo gering, dat zelfs een bestwUlende Indonesische regering deze mensen nog geen zelfstandigheid kan geven. Overdracht aan Indonesië komt dan ook ongetwijfeld neer op een andere heerschappij over de Papoea’s. Of een Indonesisch beheer beter zal zijn dan een Nederlands, is daarbij lang filet zeker. In ieder geval beschikt Nederland over meer middelen ten behoeve van de ontwikkeling van het land. Bovendien kan het Nederlandse parlement nog altijd enige controle op de bestuurspraktijk uitoefenen. En ten slotte moeten wij vaststellen, dat de rapporten over de vorderingen, welke bij het tot ontwikkeling brengen van het

land zijn bereikt, gezien de omstandigheden gunstig luiden.

Dit alles wordt door de meeste leden van de Organisatie der Verenigde Naties terdege beseft. Het doel, dat men het liefst zou bereiken, is een resolutie waar het recht van de Papoea’s om te zijner tijd zelf over hun toekomst te beslissen, wordt vastgelegd.*)

Van een wijs Indonesisch beleid is tot nu toe geen spoor te bekennen. Het Nederlandse beleid evenwel geeft eveneens aanleiding voor enige bedenkingen. Formeel heeft de Nederlandse regering naar onze mening groot gelijk met vast te stellen, dat zij voor geen Indonesische dwang zal wijken. Ook is het juist te stellen, geen onderhandelingen te willen voeren als het recht van Indonesië op Nieuw-Guinea tot uitgangspunt moet worden gekozen.

Maar was het wel noodzakelijk, dat minister Staf zulke moedigë woorden ging spreken. Gegeven de geprikkelde stemming in Indonesië jegens Nederland opgewekt zou het naar onze mening beter en normaler geweest zijn de veiligheidsmaatregelen zonder heroïek vertoon te nemen. Nu is Nederland nodeloos beplakt met het etiket der strijdbaarheid. Deze bedenking tegen het optreden van minister Staf gronden wij op het besef, dat dat alles niet nodig was, en dat daardoor sommige weifelaars bij de Verenigde Naties er een nare smaak van kunnen overhouden. Bovendien evenwel baseren wij onze bedenkingen op de onnodige verzwaring van hetgeen de Nederlanders, die in Indonesië werkzaam zijn, te verduren hebben. Het lijkt ons niet prettig voor Nederlanders op de een of andere plantage, als de Nederlandse regering met onnodig forse taal de stemming tegen de Nederlanders nog verder aanwakkert. Hiermede is geen enkel Nederlands belang gediend. Integendeel, de positie van de Nederlanders in Indonesië, die al moeilijk genoeg is, wordt er op niet te verantwoorden wijze door verzwaard.

Dat is wat Nederland betreft de schaduwkant van een overigens rechtvaardige zaak. H. VAN VEEN

*) Inmiddels heeft de politieke commissie van de algemene vergadering der VN met 34 tegen 14 stemmen en 10 onthoudingen een resolutie aangenomen, waarin de hoop wordt uitgesproken, dat Nederland en Indonesië „hun pogingen zullen voortzetten om een oplossing te bereiken” in het geschil.