Het recht van het gelijk

Het lijkt wel een traditie te worden, dat de Nederlandse regering te allen tijde staat op haar recht van het gelijk. Een traditie. welke ons land in menig opzicht belemmeringen op zijn internationale pad legt. Politiek overleg tussen landen kan immers niet op een bij voorbaat vastgesteld gelijk van een partij worden gegrondvest. Het gaat er niet om gelijk te hebben, maar te krijgen, In dat opzicht is ook de Nederlandse houding ten aanzien van de door Mendès-France voorgestelde wapenpool weinig gelukkig. De stelling dat de Franse premier een middel zoekt om de eigen, te dure warenproductie weer op gang te krijgen en daarvoor de idee heeft gelanceerd van een wapenpool, die in theorie aantrekkelijk is wegens de schijn-integratie welke ervan uitgaat, is ongetwijfeld in grote lijn juist, Maar het is onvruchtbaar om nog voordat de besprekingen daarover beginnen, bekend te maken dat Nederland er vierkant tegen is en zich niet zal laten overtuigen van de voordelen ervan. Nu komt Nederland ter conferentie, beplakt met het etiket der onwelwillendheid. Het gehoor, dat de Nederlandse afgevaardigden zullen vinden, is niet meer onbevoordeeld. De argumenten van Nederlandse zijde hebben automatisch reeds aan kracht ingeboet.

De gang van zaken is bovendien betreurenswaardig, omdat nu de kans gemist is van een ongehinderd samengaan met de Belgische Benelux-partner. De indruk bestaat, dat de Belgen (inclusief de Europeaan Spaak) nogal geschrokken zijn van de Nederlandse houding. Niet omdat de Belgen het Nederlandse gelijk betwijfelen, maar wel omdat thans slechts een zeer ongenuanceerde politiek mogelijk is, indien men Benelux één partij wil doen trekken, In feite is België voor een voldongen feit gesteld.

De Nederlandse regering had er o.a. rekening mee moeten houden, dat er bij de Belgische socialisten nogal grote sympathie bestaat voor Mendès-France. In links België is steeds nogal beduchtheid aanwezig geweest ten aanzien van de vroegere politiek der Europese integratie. Men vreesde al te zeer te worden meegevoerd in het schuitje der katholieke partijen in Frankrijk en Duitsland. Mendès-France leeft nogal in onmin met de MRP. De huidige Belgische regering zal met het oog daarop

zich geen strikte afwijzing kunnen veroorloven. In ieder geval niet terstond, Zoals gezegd hebben de Nederlanders echter zeer waarschijnlijk wel het gelijk aan hun zijde bij de afwijzing. Mendès-Frances wapenpool houdt het gevaar in van een opdeling der markt tussen Frankrijk en West-Duitsland. Dit gevaar bestaat des te duidelijker, omdat Frankrijk heeft voorgesteld het beslissingsrecht in de wapenpool (waaraan naast Frankrijk en West-Duitsland de drie Benelux-landen en Italië zouden moeten deelnemen) bij gewone meerderheid van stemmen te leggen, Dat houdt in dat, bij een accoord tussen Frankrijk en West-Duitsland met medewerking van Italië en eventueel Luxemburg, de stemmen van Nederland en België weinig waarde behouden. Vooral voor Nederland is dat zeer nadelig. Wij hebben nauwelijks een eigen wapenindustrie en wij moeten dus voor de aanschaffing van ons wapentuig in het buitenland terecht. Tot nog toe kon Nederland zoeken naat de voordeligste aanbiedingen. Als de Europese wapenproductie echter in een pool wordt ondergebracht, kan het zijn dat Nederland op een goed moment de te dure Franse wapens moet kopen. Zulks is uiteraard geenszins aantrekkelijk.

Het belang, dat Mendès-France in de wapenpool ziet, is evident. In de critiek op zijn beleid wordt hij er door menigeen van beschuldigd weer de voor Frankrijk gebruikelijke weg van de minste weerstand te willen gaan. Dit is echter niet billijk te meer daar bedoelde critici zich vroeger nauwelijks hebben verzet tegen het beleid van de Franse regeringen uit de voorafgaande jaren, dat toch veel sterker aan hedoeld euvel leed. Mendès-France zoekt tegelijkertijd wel degelijk naar middelen om Frankrijks economie te saneren. Laten wij niet vergeten, dat hij voor wat zijn saneringsprogramma betreft, eigenlijk nog maar zeer kort aan het bewind is. Het antwoord op de voorstellen der wapenpool behoeft niet te bestaan uit ja of nee. Er zijn allerlei tussenvormen mogelijk, zoals bijv. uitstel van het moment waarop de pool in werking zal treden totdat het Franse kostenpeil een redelijk niveau heeft bereikt. Op het moment, dat wij dit schrijven, is nog niets bekend over het beloop der besprekingen. Het is echter te hopen, dat

de Nederlandse afgevaardigden ter conferentie alsnog tot wat groter soepelheid zijn gekomen. De betoonde felheid van reageren zou in andere gevallen meer op zijn plaats zijn. In het geval Mendès-France wordt er al dan niet terecht de indruk mee gewekt, dat Nederland rancunes koestert jegens de man, die een einde heeft gemaakt aan de droomwereld der Europese integratie. Laten wij echter nooit vergeten, dat de plannen der Europese samenwerking niet door Mendès-France zijn mislukt, maar door het beleid van zijn voorgangers, die jarenlang met iets hebben geschermd, dat door de economische en politieke zwakte van Frankrijk onmogelijk was.

H. VAN VEEN

hebben we heel zelden moeite. Als er kinderverdriet was, hebben we wel de raad gegeven God te vragen om te helpen en we hebben ook wel samen met een kind als er een speciale moeilijkheid was, de handen gevouwen.

Maar toch ... Zouden ze „’t zelf wel doen” of zouden ze ’t constant vergeten, ’s avonds als ze gaan slapen?

Gisteren, midden onder het eten je zou zeggen zonder enige aanleiding zei onze oudste: „Moeder, ik bid tegenwoordig weer, haast iedere avond. Het Onze Vader doe ik nu. Ik heb eens gelezen dat als je niet nadenkt bij wat je bidt, dat je ’t dan maar beter niet kunt doen. Nou vind ik ’t wél moeilijk om de hele tijd dan nergens anders aan te denken. En nu denk ik erg na bij „Geef ons heden ons dagelijks brood.” Dan zal ’twel niet erg zijn dat ik

daarna wel eens even aan iets anders denk.”

„Ik weet niet wat ik bidden moet,” zegt z’n broer een beetje verdrietig, „ik ben m’n gebedje vergeten.” „O, maar dat kunnen we je weer leren.” En vader zegt nog wat over bidden. Dat je bedanken moet voor al ’t prettige van de dag en dat je ook denken moet aan wat er verkeerd was. Ze luisteren met volle aandacht,

Als vader uitgesproken is, is het even stil en dan zegt de jongste, de kleuter scholier met z’n lachende toet, alsof er geen „gebedsproblemen” bestaan, en niemand lacht om zijn kromtaaltje —.• „Ik weet best een gebidje. Als moeder is weggegaan, ga ik altijd bidden en weet je wat ik dan zeg: Lieve Heer, zorg voor mij, dat ik vannacht niets kwijtraak.” ij. b. v. R.

Traag en schriel

Toen ik aan pg. D. Scheps een brief zond n.a.v. zijn artikel „Toen en nu” in TT van 20-11-’54 kon ik niet vermoeden, dat hij die in de publiciteit zou brengen. Want in dat geval zou ik meer hebben gedaan dan een indruk geven.

Mijn epistel ging over de gang van zaken t.a.v. de Indische pensioenen, waarbij ik de woorden traag en schriel gebruikte. Die handhaaf ik.

Terloops zei ik aan het slot van de brief: „Ook de Nederlandse pensioenen zijn met droevig kleine toeslagen verhoogd.” Na in T.T. van 8-l-’55 een indrukwekkende lijst met verbeteringen te hebben gegeven, meent mijn geachte opponent, dat ik de zaak wel wat te somber zie. Ten aanzien van de Ned. pensioenen (waar het me in hoofdzaak niet om ging) zij hem dit toegegeven. Toch moet men zich het resultaat van al die verbeteringen over de hele linie ook weer niet te mooi voorstellen. Ruim 25 jaar geleden werd een mijner kennissen weduwe en kreeg het toen geldende maximum pensioen, dus ƒl4OO per jaar. Na een aantal verhogingen heeft ze thans bijna ƒ 2100. Bij een gestegen levensstandaard van, zeg 200%, heeft ze dus nu een reëel inkomen van de helft van toen. Trouwens, de cijfers, verstrekt door de heer S. kunnen tot misverstand leiden. In ’47 werden de eigen pensioenen niet verhoogd van ƒ 4000 tot ƒ 4800; maar de maxima. De verhogingen van 100%, 40% enz. waren ook weer gebonden aan maxima.

Pg. Scheps verwijt me naïeveteit en zegt, dat er ook anti’s achter de groene tafel zitten. Inderdaad. Maar mijn critiek ging niet over het beleid van de laatste maanden, maar over de laatste bijna tien jaren. Dat de pensioenen met de salarissen gelijk omhoog zijn gegaan, is iets totaal nieuws, dat juist is gebeurd nu er ook anti’s achter de tafel zitten (ik zeg niet: doordat). Ook de zgn. sanering der (alweer Ned.) pensioenen, die ik zeer toejuich, is iets van de laatste maanden.

De heer S. keert zich dan tegen die lieden, die bij een dalen van levensstandaard zeggen: „Pensioenen zijn onaantastbaar” en als de prijzen stijgen, van de regering eisen, dat deze eensklaps het verschil tussen loonpeil en pensioen aanvult. Hier sta ik naast hem, maar weet pg. Scheps wel, dat indertijd de Indische pensioenen WEL met 17% zijn verlaagd? Bovendien van geen enkele gepensionneerde heb ik ooit de eis gehoord, dat de pensioenen eensklaps en evenzeer als de lonen zouden moeten worden verhoogd. Ik denk, dat althans de Ind. gepensionneerden met de helft al dolblij z;ouden zijn. Want, wat kregen ze tot dusverre? Slechts enige tientallen procenten, schreef ik.