SOLIDARITEIT

Is het Herderlijk Schrijven van de Synode der Hervormde Kerk worden op blz. 9 twee woorden uit Johannes 17 geciteerd, het woord, waarin Jezus van de zijnen zegt: „Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben,” en daarnaast het woord, waarin Jezus tot zijn Vader zegt: „Gelijk Gij mij gezonden hebt in de wereld, heb ik hen gezonden in de wereld.” Door elk van deze beide woorden wordt een bepaald aspect van het christen-leven aangeduid. Het éne aspect is: in de wereld, het andere: niet van de wereld.

Het gelukt ons maar zelden deze beide aspecten in ons leven tot hun recht te doen komen. In de kerkgeschiedenis kunnen wij zien, hoe nu eens het eerste aspect ten koste van het andere en dan weer het andere ten koste van het éne verabsoluteerd wordt.

Er zijn er, die om het „niet van de wereld” tot zijn recht te doen komen, het „in de wereld” eenvoudig schrappen. Er zijn er ook, die om het „in de wereld” tot volle gelding te doen komen, het „niet van de wereld” verwaarlozen en vergeten. In het eerste geval komt de kerk in volkomen isolement te staan. Er is tussen kerk en wereld alleen antithese, tegenstelling. Het christen-leven krijgt een sectarisch karakter. In het tweede geval gaat de kerk zozeer op in de wereld, dat zij er ondergaat. Er is geen grens tussen kerk en wereld. Het christen-leven komt te staan in het teken van de neutraliteit.

Sectarisme en neutralisme zijn de twee gevaren, die het christen-leven bedreigen. Het zijn ook de beide gevaren, tegen welk» de Synode in haar Herderlijk Schrijven waarschuwt. Zij roept ons op, de weg naar het Godsrijk vrij te houden van sectarisme en neutralisme. Dat wil dus zeggen: in de wereld, niet van de wereld. De Synode spreekt over solidariteit.

Als ik het goed begrijp, is de spanning tussen het „in de wereld” en het „niet van de wereld” in dit woord solidariteit opgenomen. Het is een solidariteit in twee richtingen: een solidariteit met Christus en daarom een solidariteit met de wereld. Naar mijn mening zou de Synode goed hebben gedaan, wanneer zij nog duidelijker dan zij het doet, had laten uitkomen, dat onze solidariteit met de wereld alleen mogelijk is door onze solidariteit met Christus. In verschillende critieken op het Herderlijk Schrijven wordt gezegd, dat de Synode het „niet van de wereld” verzwakt ter •wille van het „in de wereld”. Dat is zeker haar bedoeling niet. Wie het Herderlijk Schrijven onbevooroordeeld leest, zal deze critiek als ongegrond afwijzen. Maar dat zij aan het woord komt, bewijst toch wel, dat het zeer noodzakelijk is heel bewust en opzettelijk uit te spreken, dat het „in de wereld” niet tot gelding kan en mag worden gebracht ten koste van het „niet van de wereld”. Solidariteit met de wereld is heel iets anders dan op- en ondergaan in de wereld, heel iets anders

dan neutralisme.

De Synode voert inderdaad het pleit voor

solidariteit. Het is haar „diepe overtuiging, dat het huidige tijdsgewricht in West-Europa (tussen haakjes: waarom toch deze ouderwetse stadhuistaal? Wie spreekt er nu over huidig tijdsgewricht, als hij eenvoudig de tegenwoordige tijd bedoelt?) vraagt om een nieuwe en krachtige uitdrukking van het menselijk samenzijn in de wereld, van de solidariteit.”

Er is volgens de Synode dan ook een duidelijk verschil met de negentiende eeuw. Toen was de verwereldlijkte Westeuropese cultuur zelfbewust en trots op haar mondigheid. Die trots is bij velen gebroken. De mens van nu aanvaardt zijn mondigheid als een last, zijn vrijheid als een lot, dat hij dapper hoopt te dragen. Maar de ondergrond van die houding is veelal de angst en de gestalte ervan is vaak het lijden aan het bestaan. Als christenen staan wij niet tegenover maar naast deze mens.

Het is de Synode natuurlijk niet onbekend, dat zij met deze kijk op de christelijke roeping verschilt van vele medechristenen, die het afstand bewaren van de wereld verkondigen en daarom de antithese tussen christenen en niet-christenen als algemeen geldend beginsel willen doorvoeren.

Erkent de Synode dan geen antithese?

Zij weet zeer wel, dat de strijd tussen Christus en de machten der duisternis het thema der wereldgeschiedenis is en dat deze strijd zin geeft aan het wereldgebeuren en ons handelen in dat wereldgebeuren. Zij vindt het echter moeilijk om de antithese, die met deze strijd gegeven is, aan te wijzen en meent in elk geval, dat deze antithese niet samenvalt met de tegenstelling tussen christelijke en nietchristelijke organisaties.

Met grote instemming citeer ik deze zinnen: „Er is een opgestapelde angst bij velen, die christenen heten, en er is een dringend verlangen naar geestelijke bevrijding bij velen, die geen christen genoemd willen worden. Er is een onderworpenheid aan de machten van de tijd juist in christelijke kring, die het anders-zijn verlamt. En er is een zegenrijke onrust en opstand tegen veel wat verkeerd is bij nietchristenen, die hen opwekt om nieuwe wegen te gaan, waarvan wij het niet zouden wagen te zeggen, dat Gods welbehagen er niet op rust”.

Daarom solidariteit met de wereld, ja, maar vanuit onze solidariteit met Christus, zodat de solidariteit met de wereld door de solidariteit met Christus gedragen en geleid wordt, want zo alleen is zij geen neutralisme, maar wezenlijke solidariteit. Daarom behoren wij, die in de wereld leven en werken, tot de kerk en worden wij gedragen en geleid door de kerk. Het geloof is persoonlijk, maar de gelovigen zijn geen individualisten. Wij behoren tot de gemeenschap der gelovigen en laten ons leiden door het in de kerk gepredikte woord en de in de kerk bediende sacramenten. Die kerk is geen vereniging of organisatie. Het is de gemeenschap van allen, die in Christus geloven. In Hem ligt de

eenheid, de heiligheid, de katholiciteit en de apostoliciteit van de kerk.

Wanneer dit vaststaat, mogen en moeten wij zeggen, dat de kerk ons thuis is. Solidair met de wereld, worden wij gedragen en geleid door de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Dit betekent geen sectarisme, omdat wij geloven dat het God in de kerk om de wereld te doen is. Wij leven met haar in de wereld terwijl wij tegelijkertijd niet uit haar niet van de wereld zijn. De zin van de kerk is dienst. Haar apostolaat wordt niet overbodig gemaakt door haar cultus, haar dienst aan de wereld niet door haar vroomheid, haar bezig zijn met het leven en de levensproblemen niet door haar Godskennis. Solidair met Christus, zijn wij solidair met de wereld.

In die wereld hoe dankbaar zijn wij, dat de Synode dit zo klaar en duidelijk uiteenzet gaat het om een leefbaar bestaan. De strijd om dat bestaan is een strijd tegen de machten van de chaos. Het gevaar is groot, dat onze aarde door ons onbewoonbaar wordt gemaakt. Het is onze taak, haar bewoonbaar te maken niet voor een kleine groep bevoorrechten, maar voor allen. Dat is onze roeping. De Synode spreekt over onze christelijke verantwoordelijkheid voor de cultuur en het mensenleven en zij zegt terecht, dat deze niet allereerst in christelijke organisaties, maar door de kerk zelf tot uitdrukking moet worden gebracht.

Wij zijn solidair met Christus. Wij geloven in Hem. Dat geloof belijden wij.

Hoe moet zich dat belijden nu in het leven realiseren? Er is immers een eenheid van belijden en leven.

Deze eenheid tussen belijden en leven is echter niet zo direct en vanzelfsprekend als die tussen geloven en belijden. Wij belijden ons geloof in God, maar wij belijden niet ons geloof in een christelijk Europa of ons geloof in een bepaalde cultuurgestalte en levenshouding. Toch vloeien uit ons belijden bepaalde overtuigingen voort, die op hun beurt tot bepaalde houdingen leiden, die ten slotte tot bepaalde gedragingen worden. Die overtuigingen, houdingen en gedragingen hebben alles met ons belijden te maken, maar ze kunnen onmogelijk door de kerk als algemeen geldend en voor iedereen bindend gepredikt worden.

Wij zullen elkanders overtuigingen, houdingen en gedragingen moeten verstaan en respecteren.

Er zijn in dit opzicht grote verschillen tussen christenen en christenen. Dat is niet erg indien wij slechts verstaan, dat de denheid der kerk niet een eenheid der christenen op cultureel gebied, dat wil zeggen: niet een eenheid van overtuigingen, houdingen en gedragingen is. Deze inzichten schijnen voor de hand te liggen. Men wete echter, dat de Synode deze inzichten uitspreekt, omdat zij voor vele christenen helemaal niet voor de hand liggen. Zij liggen alleen voor de hand, indien men van het christelijk geloof geen

christelijke levens- en wereldbeschouwing maakt en dus de eenheid van de kerk niet zoekt in de eenheid van overtuigingen, houdingen en gedragingen. Want dan zitten we volop in de antithese. En dan kan er van een wezenlijke solidariteit met de wereld geen sprake zijn. Dan zijn wij solidair met Christus en verder alleen met elkaar.

Het is de Synode en de Hervormde Kerk om de solidariteit met de wereld te doen. Die is alleen mogelijk, indien de eenheid der christenen geen christelijk culturele eenheid, maar een eenheid in Christus is.

J. J. BUSKES JR.