Een week met jongeren

I

Je leest allerlei nare en minder nare dingen over de jongeren. Ook wel gewone en waarderende. Maar het vervelende is dat het negatieve zich in je vasthaakt. Zozeer, dat je met wat argwaan en verzet die jongeren tegemoet treedt. Als dat moet. Tenminste, zo gaat het mij. En zo moest ik me klaar maken met jongeren om te gaan, toen vaststond dat er een vrij grote groep in Kortehemmen zou komen. Eindexamenklassen van een middelbare school, bijna een hele week lang. Ik weet wel dat het glad mis is, dat van die argwaan en van dat verzet. Maar doe er eens wat aan of tegen. Je voorbereidende probeer je het uit te bannen en het gaat meer zo, dat het obstakel wordt weggeheid inplaats van uitgetrokken. Zodat je, voorbereidingen, voornemens en goede bedoelingen te spijt, in geen geval onbevangen op komt draven om handen te drukken, gezichten te bekijken, namen erop vast te plakken en rumoerige geluiden te ondergaan. Heldhaftig ben ik nooit geweest. Zo weinig, dat ik maar doe wat gedaan moet worden. Dus praat ik en glimlach, luister en kijk ernstig al naar de eis van de vele ogenblikken. En probeer dapper te zijn.

Op catechisatie heb ik al vaak het gevoel voor de wilde dieren en diertjes te worden geworpen en dit is erger. Als ze nu maar net zo braaf en gewillig zijn als die anderen als ik als dompteur moet optreden. Dan kom ik er tenminste zonder uiterlijke kleerscheuren af. En het andere, de wezenlijke mislukking want in zulke gevallen is die hele dierentemmerij dat bij voorbaat ach, er zijn altijd wel vriendelijke geesten in en om je heen om te verklaren dat het goed was, dat het iets deed en tot stand bracht. Zo is dat altijd als de zaken volgens de regels van het spel verlopen. Per slot zijn die regels daarvoor. Soms denk ik zelfs dat het spel daarom gespeeld moet worden. Opdat naar vermogen en naar usantie aan de eisen voldaan wordt. Omdat gebleken is hoe goed dat is voor wereld en mensheid.

Dus vooruit dan maar. Ze hebben geluisterd naar een verhaal over de A.G. der Woodbrookers, in het bijzonder te Kortehemmen. Het is natuurlijk mogelijk dat ze alleen maar gezwegen hebben. Maar ik meende dat ze luisterden. Want ik had dezelfde sensatie als bij nog jongere kinderen, die helemaal niet beleefd zijn en dus wel zwijgen voor de dompteur maar niet luisteren. Naar een verhaal uit de kinderbijbel, zal ik maar zeggen. Als ze soms, ineens, wel luisteren, geeft dat de sensatie, dat ze zich volzuigen nou ja: vol met wat ze uit je halen.

Overigens was de kennismaking wel stroef. Hoe kan het ook anders met aan weerskanten ingeheide obstakels. Ik vond dat trouwens nogal plezierig, die stroefheid. Het lijkt me vrij gezond iemand maar niet zomaar om de hals te vallen terwille van zijn geschoren wangen en zijn gladde woorden. Vrij gauw verdween de stroefheid, ofschoon, ik ben me wel blijven scheren. Maar bij een volgende woordenkanonnade, een soort van boekbespreking, was het mogelijk wat meer scherp te gebruiken. Bovendien was het samen eten en drinken daaraan vooraf gegaan. En dat is altijd een goede zaak voor een open en eerlijke

verstandhouding. De boekbespreking dus. Wat gewoon gezegd: een mens met een tikkeltje geweten, dat lastig is als je tot de ontdekking komt hoe het eigenlijk is met het stukje mensenwereld waarin, waarvoor en waardoor je leeft. Dat tikkeltje geweten en die ontdekking, het schijnen puberteitsverschijnselen te zijn. Want ze kwamen los, deze eindexaminandi, die als thema voorgeschoteld kregen in deze Kortehemmenweek: hoe gaan wij de wereld in. Het is me ontschoten wat ze precies vroegen en zeiden. Maar het einde van deze eerste dag was, wat je noemt, geanimeerd. En ik dacht: ze kunnen schrijven wat ze willen over de jeugd, maar hier zijn enkele tientallen bij elkaar uit heerlijk beschermde burgerlijke omgeving en ze hebben er geen flauw benul van dat ze eigenlijk op het asfalt thuishoren. En daar ben ik blij om, want ik ben ook graag een goede burger, die samen met nog veel meer Kortehemmen en dat soort dingen in stand wil houden.

Alles heel gewoon dus, al is het waar, dat deze jongeren een ietwat andere opvatting schijnen te hebben over de kleren die men draagt. En ook: het haar van de meisjes is anders geordend. Ook hun manieren, hun onderlinge omgang, hun spreken, het is wat anders. Het doet me denken aan een slechte film. Ik meen me trouwens te herinneren

dat ouderen eens evenzeer bezwaren hadden tegen onze mode-opvattingen. En tegen onze woord- en liederenkeuze. Tegen onze vrije-tijdsbesteding en onze vacantieplannen.

Voor het overige heb ik na deze eerste kennismaking een deel van de nacht meer zitten en liggen piekeren over de leraressen en leraren. Er waren enkele meegekomen. Niet voor de leiding. Dat doen we zelf. Ook niet voor de orde. Ik ben dompteur. Dus voor de gezelligheid. En ze waren gezellig. Van het eerste moment af. Een best stel. Echter, dat waren mijn leraren vroeger ook wel, uitzonderingen daargelaten. Of ze evenwel er ooit zo met ons op uit hadden willen trekken? We zijn eens een keer gaan schaatsen. Ik vond het maar vreemd, ik bedoel dat enkele van onze leraren dat ook konden. Bijna zo goed als wij. En nu hier weer, zo maar leraressen en leraren. Gewoon. Het viel me ook nog in dat ze zelf hadden gevraagd om deze week in Kortehemmen. Ik weet wel, de wereld is vol van „vorming”. Maar wat deden ze hier met hun leerlingen? Ze hadden heel erg meegedaan. Vooral in die bespreking over dat tikkeltje geweten en de wereldontdekking. Bij deze mensen kan dat toch eigenlijk niet meer te maken hebben met de hiervoor genoemde puberteitsverschijnselen? Ze waren trouwens ook wat stroef geweest, de eerste uren. Wat minder duidelijk, wat volwassener, maar ze waren het.

Ik ben ingeslapen met het wat vreemde idee, dat de jongeren niet zo gemakkelijk meer oud worden na het jaar 1940. Vandaar die leraressen en leraren. Vandaar ook mijn nieuwsgierigheid naar de komende dagen in het licht van dit wat vreemde idee.

Waarover dan een volgende keer. SJ. BIJLEVELD.

k. ~Bgg

Energie zonder evangelie

Wie zich bij grootmoeders kabinet niet demissionair voelt of nog zweert bij een old-finish bankstel met bolpoten en een stilleven met sinaasappelen zal zich op de E 55 niet thuisvoelen.

De organisatoren van deze op 18 Mei te Rotterdam geopende Nationale Manifestatie van Nederlands Energie ontketende door de inschakeling van de avant-garde der Nederlandse beeldende kunstenaars een gigantisch offensief tegen de kleinburgerlijke smaak van de grote massa. En om deze massa toch naar zich toe te lokken want zonder de entreegelden van een paar millioen bezoekers wordt de E 55 een financieel fiasco schakelden zij het spel-element in en maakten van deze fantastische show één groot levend kijkspel. Imposant en indrukwekkend, instructief, boeiend en leerzaam, Aan alles is gedacht. Niets is overgeslagen. Of toch...

Laten we even in atoomvaart over het 400.000 m 2 grote terrein snellen. Langs Karei Appels reusachtige wandschildering (100 X 5 m). Het entree-paviljoen, ingericht door de Nederlandse regering, geeft een beeld van Nederland in de wereld. Op een reusachtige wereldbol ziet men hoe een klein stipje met tal van banden gebonden is aan andere landen en werelddelen. In de

paviljoens aan deze zijde van de Westzeedijk is practisch gesproken het gehele Nederlandse industriële en sociale leven belichaamd. Belichaamd... want industrialisatie is niet een zaak van machines alleen. Daar zijn ook een groter aantal mensen, die hun vak verstaan geschoolde arbeiders bij nodig. Men ziet ze hier in opleiding: de scheepsbouwers, instrumentmakers, timmerlieden, metselaars, ijzervlechters, stukadoors en schilders. Men hoort de hartslag van het Nederlandse bedrijfsleven onstuimig kloppen.

En te midden van dit rumoer kan men een „Stiltecentrum” binnenschuiven, om volgens de catalogus „daar te zien hoe in de afgelopen tien jaar kunstenaars vorm gaven aan voorwerpen, die gebruikt worden in rooms-katholieke, protestants-christelijke en Israëlitische kerken.” Er ligt een psalm van Hasper en niet van Nijhoff. Er staat wat keramiek met oud-christelijke symbolen, een nieuw orgel verborgen in een (oude) Gotische kast, een drietal r.k. priestergewaden, die niet van de gebruikelijke zijn te onderscheiden. En er heerst de stilte van de dood. ’t Is acoustisch knap maar de voorwerpen kan men moeilijk representatief noemen voor 10 jaar kerkelijke kunst. We zijn nog in het paviljoen „Bouwen en