Het is goed zwart te zijn

Het rassenvraagstuk laat zich verdelen in een sociale en individuele kant. In een land waar sociale achterstelling van een bepaalde volksgroep, om reden van huidskleur plaatsvindt, kan toch door individuen de discriminatie-status doorbroken worden. De wil tot vriendschap en broedermin laat zich door geen wettelijke bepaling krachteloos maken. Het is dan ook uitermate belangrijk, dat Individuen het interraciale verkeer gaande houden in landen, waar dat wettelijk tegengegaan wordt.

Het omgekeerde kan ook gebeuren. In een land waar recht en vrijheid voor allen grondwettelijk zijn vastgelegd, kunnen individuen een hooggestemde wet tot een papieren hoonlach maken. In de benadering van en de omgang met onze medemensen, kan veel discriminerends zitten.

Zonder dat we beseffen kan „de andere” zich smartelijk verwonden. Rassendiscriminatie is, zowel in sociale als individuele zin het onmenselijkste aller menselijke dwalingen. Elke benadering en beoordeling van de mens, door rassenwaan ingegeven, staat gelijk met het schilderen van een portret ener onbekende, zonder deze ook maar eenmaal te laten poseren.

Toen ik een kind was moet ik nogal veel van een jodenjongetje hebben weggehad, want kinderen en volwassenen hebben mij vaak voor „jood” gescholden. Ik vond het natuurlijk erg vervelend. Maar toch heb ik van dat „Israëlitische” in mijn uiterlijke gestalte, veel geleerd. Ik heb daardoor eerst recht begrepen hoe satanisch het anti-semitisme in wezen is. En het heeft al vroeg mijn belangstelling gewekt voor het rassenvraagstuk.

Nog meer dan het vraagstuk van de arbeid, zal het rassenvraagstuk het zijn of niet zijn van het menselijk geslacht bepalen. En daarom is het goed dat we ons geweten op dit punt weinig rust gunnen. Onderzoeken, werken en bidden zijn hier gelijkelijk geboden.

Het is een veelvoorkomend misverstand het rassenvraagstuk te zien als de tegenstelling blank-gekleurd. In de probleemstelling van de blanken wordt deze tegenstelling zo vaak belicht, dat zij zwaar overbelicht is geworden. Zo zelfs dat men de tegenstelling zwart-minder zwart of geelbruin, niet meer ziet.

Door de economisch-politieke expansie van het Westen in de laatste vier eeuwen, heeft de tegenstelling blank-gekleurd een sterk politiek accent gekregen, dat in het nadeel van alle volken met een blanke huidskleur kan worden uitgelegd. Toch geloof ik niet, dat het goed is de tegenstelling blank-gekleurd alsmaar te accentueren.

En ook let men in ’t gewoel der mensen, te veel op het negatieve en te weinig op het positieve van het waarneembare gebeuren.

De eerste stap, die wij mensen kunnen doen in het slechten van rampzalige rassentegenstellingen, is de ontmoeting. Geen geënsceneerde ontmoeting, op ons paasbest, mekaar toelachen en slappe handjes geven, maar een ontmoeting als mensen zoals we zijn. Een ontmoeting in

solidariteit en begrip, zonder meer- of minderwaardigheidscomplexen.

In de toenadering van rassen is het minderwaardigheidscomplex een vaak nog hinderlijker obstakel dan een meerderwaardigheidscomplex. En daarom is het een ware verademing te constateren dat ook aan de andere kant van de kleurlijn, resoluut wordt afgerekend met allerlei complexen en men fier proclameert; „Het is goed zwart te zijn.” Want zo luidt de

titel van het laatst verschenen boek van Ruby Berkley Goodwin.*)

In genoemd boek vinden we de geschiedenis van een neger-familie. De schrijfster verhaalt datgene wat ze als kind in en rondom het ouderlijk huis heeft beleefd en aanschouwd. En juist door dingen uit het dagelijks leven van een neger-familie in al z’n sobere menselijkheid te beschrijven, levert de schrijfster een zeer belangrijke bijdrage tot de oplossing van het rassenvraagstuk.

Immers als de wederwaardigheden van de familie Berkley hadden de wederwaardigheden van een Hollandse, Duitse of Franse familie kunnen zijn. Alles is zo menselijk-eigen, dat men zich afvraagt of er buiten de huidskleur een wezenlijk verschil bestaat tussen een zwarte familie en een blanke familie, tussen zwarte mensen en blanke mensen.

In het boek krijgen we ook een stukje Amerikaanse klassenstrijd te lezen. En daarbij merken we op, dat de klassenstrijd niet samenvalt met de rassenstrijd. Goddank niet.

In de kieine stad Du Quoin, in Illinois, liggen de tegenstellingen als een kruiswoordpuzzle door elkaar. Ook de religieuze instellingen en nuances zijn in neger-

•) It’s good to be black.

kringen dezelfde als in een blankemensen-gemeenschap.

Het boek is ondanks de gemoedelijke verteltrant en familiaire sfeer toch een werk dat aan alle kanten actuele feiten en problemen blootlegt. Het is zeker een vertaling in het Nederlands waard.

Een treffend hoofdstuk is dat, waar negerkinderen hun kat begraven. Een van de jongens speelt daarbij voor dominee. Er worden bij het open kattengraf psalmen en geestelijke liederen gezongen en de preek van Spud, zoals de jongen genoemd wordt, is waarlijk een „beroep” waard.

Het beste gedeelte vind ik, waar de schrijfster het heeft over de kracht van de zwarte mens. Zij schrijft; „Het is de kracht van de onvermoeibare kleine man, die de wereld bouwt en herbouwt. Geduld en de bekwaamheid om een droom te doen groeien in een naakte ziel, dat Is de kracht van de zwarte man, soms krachteloos schijnend, maar altijd schoon en onverwoestbaar.” (blz. 49).

Het boek van Ruby Berkley Goodwin, opent vele nieuwe aspecten. Een daarvan is alreeds genoemd, omdat het het minderwaardigheidscomplex volkomen uitbant en eerst daardoor een zuiver gesprek mogelijk wordt.

Het rassenvraagstuk is zeer moeilijk, maar nochtans niet onoplosbaar. Om met Ruby Berkley Goodwin te spreken: „We weten toch dat we slechts onze hand hebben uit te strekkgp naar de kracht van Gods Koninkrijk, want zijn glorie, majesteit en kracht brengen ons onmiddellijk in de alles omvattende cirkel van menselijke broederschap.” A. SNAAUW

LEESTAFELNIEUWS

Frances Gray Patton. Goedenmorgen juffrouw Duif, vertaling van A. Rutgers van der Loeff—Basenau. Uitgeverij Ploegsma, A’dam 1955, 170 blz., ƒ 5,90.

Hoofdpersoon is een onderwijzeres in een Amerikaans stadje, een markante figuur, voor wie ieder ontzag heeft. Haar plotseling opgekomen ziekte brengt haar zelf want ze mankeerde nooit iets! en haar vele oud-leerlingen in de war. Hun rots is aan ’t wankelen! Wat de zieke onder narcose tijdens de operatie droomt en wat haar oudleerlingen denken en doen in die spannende tijd, wordt kostelijk, in soms gewichtige zinnen vol van een aparte, droge humor beschreven. En toch wordt de gevreesde, in stilte geliefde onderwijzeres, niet belachelijk gemaakt. Van harte aanbevolen, deze ontspanningslectuur van de beste soort, waarvan mevr. Rutgers v. d. Loeff een vlot leesbare vertaling bracht.

Ingvald Lieberkind. Tjeerd het veulentje. Foto’s van John Hartmann, vertaling uit het Deens van Dorte Thai—Jantzen. Uitgave Ploegsma, A’dam 1955, 32 blz., ƒ2,40.

Evenals het eerste deeltje uit deze serie: „Hoe Bambi opgroeide in een Deens dorpje” biedt dit boekje vele mooie foto’s en aardige, eenvoudige tekst, ditmaal over de eerste levensmaanden van een veulen op een Deense boerderij. Een prettig bezit voor stadse kinderen, maar denkt u er ook eens aan als u iets mee wil brengen voor een langdurige zieke, jong of oud, omdat het bekijken van deze eenvoudige mooie natuurbeelden een mens blij kan maken.