„Een moeilijk onderwerp”

Op het artikel „Crisis-vrees” kwam een reactie van dr. E. H. F. v. d. Lely, die eensgezindheid betuigde én aandacht vroeg voor een studie van zijn hand, getiteld: „Technische vooruitgang als een factor voor verstoring van de interne economische stabiliteit”.

Een bespreking van deze studie in dit blad stuit op moeilijkheden. Om het kort en gewaagd te stellen: het is te moeilijk; zachtzinniger misschien; het is te specialistische. Maar daarnaast zeer de moeite van lezen en bestuderen waard voor een ieder die de dreiging van de tijd voelt. Is hier een tegenspraak?

Hier is hetzélfde vraagstuk aan de orde dat dr. Clausing zo agressief deed opspringen om zijn boek „De Mens in de Knoop” te schrijven. Het conflict tussen de alpha-mens en het bêtha-type, zoals hij dat stelde. De a-mens, die van het b-type zomaar aanvaarding vraagt als hij een op z’n a-methode beredeneerde oplossing aanbiedt, terwijl de b-mens deze methode juist niet verdraagt, omdat hij de natuurwetenschappelijke methode toegepast wenst. Een methode, die ik hier kort omschrijven wil als volgt: zakelijke probleemstelling opstellen van een werkhypothese deze werkh3TDothese zeer critisch toetsen en zo mogelijk meetbare resultaten registreren daarna, indien de uitkomst bevredigend schijnt, zowel de resultaten als de werkhypothese met voorbehoud gaan hanteren. D.W.Z. de beredenerende methode zegt de b-mens weinig genoeg.

Het verbazingwekkende voor de b-mens is de argeloze moed van z’n a-collega, die

vraagstukken van godsdienstige, wijsgerige, opvoedkundige of zielkundige aard durft bespreken tijdens de lunch, zou ik haast zeggen, en daarbij de innerlijke roerselen van dat gecompliceerde phenomeen „mens” plus de hem omringende verschijnselen geheel in z’n zak heeft. Maar die direct daarop in z’n schulp kruipt als hij een grafiek, cijfertabel of formule ziet; die het consequent „te druk” heeft als een betoog kracht onUeent aan bladzijden waarop wiskunde-symbolen zijn genoteerd.

Er glimlacht een afgrond tussen die aen b-mensen, met als resultaat dat ze elkaar soms niet voor vol aanzien in plaats van elkaar te helpen bij het begrijpen van verschijnselen, nog steeds in vaagheid verscholen.

„Wat jullie allemaal willen is me een raadsel, en wat je schrijft daar snap ik niets van”, laakte de prof-letterkundige tegen een ingenieur. „Dat heb ik over jullie ook wel eens gedacht,” was het van meelij getuigende antwoord.

Eén van de resultaten is m.i. het verre en critisch negatief blijven staan van een groot deel der natuur-wetenschappelijke wereld en van de technici.

Nu „verdenk” ik dr. v. d. Lely ervan, tot de technocraten te behoren. Een verzameinaam voor mensen die economische theorieën verkondigen van in details zeer uiteenlopende aard, maar die dit gemeen hebben: als gevolg van de door hen gehanteerde natuurwetenschappelijke methode nemen zij geen genoegen met de economische paradox „armoede te midden van mogelijke overvloed”. Zij kregen deswege her-

haaldelijk moeilijkheden met economen en politici die menen te kunnen geloven in de wetmatigheid van conjunctuurbewegingen etc., die resulteren in armoede omdat het niet anders zou kunnen!

Niet omdat economen en politici zulke buitengewoon domme lui zijn, of die technocraten eigengereide fantasten! (hoort u in de terminologie het krijgsgeschrei?). Alleen maar: contrast van de a- en bmentaliteit.

De benadering „verdenken” is dus meer geladen met de argwaan waarmee de anderen deze „economische nieuwlichterij” zien (en die trouwens al sedert de Grote Crisis als roepstem in de woestijn klinkt), want zélf kan ik heel veel in de beschouwingen van dr. v. d. Lely zeer hoog waarderen.

Zijn studie stelt vast, dat de toegepaste techniek in de volkshuishouding tot een onwaarschijnlijk hoge welvaart kan leiden; maar daarnaast door het gebod tot investeren van grote bedragen aan de credietinstellingen een zeer grote vaak een niet begrepen en ongecontroleerde macht en invloed geeft. De factor „geld” is in een organische gemeenschap zo’n belangrijke geworden, dat onze volkshuishouding een geldhuishouding kan heten.

Indien de geldstroom, die overal slechts een bemiddelende functie in het economische leven verricht, storingen ondervindt, dan stagneert het gehele economische apparaat, ook indien alle andere voorwaarden tot welvaart gezond zijn, zoals: het productie-apparaat, de grondstoffenaanwezigheid, de gecondenseerde zonneenergie, de arbeidskrachten (de grootste rijkdom van een natie!), de kennis.

Hij vraagt dus een zodanige samenwer(Vervolg op pag. 4)

Over afval

Deze titel op een pagina in dit blad zal wellicht enige verbazing wekken. Immers, er wordt maar zelden in artikelen over geestelijke of maatschappelijke onderwerpen gesproken over „afval” of afvalproducten... En dat spreekt wel haast vanzelf. Daarvoor behoeven we niet eens een verklaring te gaan zoeken. Tussen twee haakjes: de gedachtengang van Marx, dat alle geestelijk-culturele en ideologische zaken alleen maar een soort „bijproducten” (bijna: afvalproducten!) zouden zijn van de maatschappelijke verhoudingen en verschuivingen, ligt nog niet zo verschrikkelijk ver achter ons! Zo zou er wellicht ook nu nog in deze geest een artikel te schrijven zijn... Maar laten we wel zijn: dat gebeurt immers nog wel?! Toch bedoel ik zulke afvalproducten niet.

In de economische vakliteratuur wordt heel dikwijls gehandeld over af val en over de (vaak grote) mogelijkheden om „van oud nieuw te maken”, zoals de huismoeder dat zou noemen. Geen bedrijf van enige omvang zal klakkeloos zijn bijproducten en afvalstoffen afschrijven. Dan zou er voor millioenen guldens verloren gaan. Uit de oorlogsdagen weten wij trouwens nog al te goed, hoe dikwijls je „iets ouds” moest inleveren, om voor „iets nieuws” in aanmerking te komen! Oude tubes, anders géén tandpasta. Gramofoonplaten of fietsbanden of aluminium, alles kon weer gebruikt worden. Maar werkelijk niet alleen

in tijden van schaarste-economie zijn de afvalstoffen belangrijk.

Toch wil ik het zelfs op deze wijze niet over afvalproducten hebben. Ik wilde even een andere gedachte in het midden leggen. Deze: langs een „achterdeurtje” kunnen we soms een verrassende kijk krijgen op de maatschappelijke of culturele toestand van een bepaalde tijd, of van een bepaald bedrijf, of zelfs van een bepaald gezin. Ik bedoel dit: voor mensen met psychologische kijk staat het vast, dat men bijv. de toestand van een gezin in hygiënisch, sociaal, ja zelfs geestelijk opzicht, snel kan af lezen aan de toestand waarin (schrikt u niet)... het toilet verkeert. Voor velen is dit een wonderlijke gedachtengang, toch staat het voor allen, die maatschappelijk werkzaam zijn, wel vast. Ook de „totale toestand” van een restaurant, of een hotel of pension vindt men op die plaatsen, waar men nooit over spreekt en waarvan toch ieder gebruik maakt, uitgedrukt. Ik ben ervan overtuigd, dat nu in onze tijd de phenomenologische psychologie (gebaseerd op de verschijningsvormeh) zoveel opgang maakt, verrassende dingen opgemerkt zouden worden, wanneer deze psychologie de aandacht op zulke zaken zou vestigen, hoe bizar dit op het eerste ogenblik moge klinken.

Zo is in streken van ons land, die dan „achtergebleven gebieden” worden genoemd, en waar geen waterleiding of riolering of gemeentereiniging bestaat, tekenend voor de sociaal-culturele toestand van de bevolking: de wijze, waarop de afvalproducten worden verwijderd. Daar waar een diep gat in de grond wordt gegraven om de stoffen te verwijderen, heerst een ander „levenstype”, dan waar op een don-

kere avond de rommel geloosd wordt in een stuk prachtig bosgebied of in een van de mooie vennen.

Over de afvalproducten van de grote bedrijven zou ook heel wat op te merken zijn. De prachtige heldere beekjes, die door een papierfabriek gemaakt worden tot grijze, stroperige afvoerkanalen verraden veel van de geest van onze tijd.

Nu moet u tegen de achtergronden eens de volgende gedachten overwegen; van iemand, die onlangs een studiereis door Amerika maakte, hoorde ik, dat in de bedrijven, waar gewerkt wordt met atoomenergie (voor vreedzame zowel als voor minder vreedzame doeleinden) het grote probleem juist gelegen is in... de afvalstoffen. Deze stoffen, die dodelijk radio-actief zijn, zullen dat ten minste 5000 jaar lang blijven: dodelijk voor elk wezen, dat er mee in aanraking komt. De noodoplossing, die men in Amerika gevonden heeft is deze: men maakt enorme betonnen kelders in het rotsgebergte, met lood verzegeld. Daarin komen de afvalstoffen der atoombedrijven. Wat, als er aardverschuivingen optreden? Zouden onze afstammelingen over zeg 2000 jaar al die plaatsen van afvalstoffen nog voldoende kennen? Men zegt, dat de belangstelling voor de stratosfeer en de „ruimte-luchtvaart” zo intens is, omdat er zó een mogelijkheid komt, om onze afvalproducten in het heelal te kunnen lozen... Maar deze vraag alleen: kunnen wij langs deze achterdeur van de afvalstoffen de geest, de nood en de verscheurdheid van onze tijd niet scherper in het oog krijgen dan waar ook elders? Vandaar deze losse aantekening over afval... W. SANGERS