Voorzichtig met vrome woorden!

g oms weet ik met teksten en spreuken, die de mensen aan de muur hangen, helemaal geen raad. En bovendien ben ik er huiverig voor om met de woorden van anderen mij zelf een bepaald etiket op te plakken. Ik kan begrypen, dat iemand een bybelwoord, dat hem sterk getroffen heeft, hem tot troost heeft gediend, vóór zich wil houden. Maar en dat is dan waarschynlyk zeer persooniyk omdat zulk een woord dan alleen my, in omstandigheden, die een ander nauweiyks beoordelen kan, heeft toegesproken, hang ik dat toch niet aan myn muur. Daarom zou ik wUien zeggen: voorzichtig met by beheksten aan de wand en in familieberichten. Heeft een ander veel met ons diepste inneriyk te maken? Indien die ander niet bemerkt, dat het er is en leeft langs andere weg dan openiyke aankondiging, wat is dan de waarde en de werking van zo iets?

Als dus iemand, zoals ik eens gezien heb, boven zyn orgel heeft hangen de bybelwoorden: „Gy adderenbroed”, dan zal er een reden geweest zyn om zich die waarschuwing voor ogen te houden. Zelf werd ik een beetje voorzichtig met de man, die dit in zyn huis had aangebracht. Het is waar: de mens is niet veel zaaks. Maar precies het tegenovergestelde is óók waar: de mens is.alles en aan hém heeft God het koninkryk willen geven. Juist, „omdat wy niet veel zaaks zyn en Hy weet wat van Zijn maaksel is te wachten.”

Ik kom op dit alles door een vacantieherinnering. Ge hebt al gelezen, dat wy enkele weken doorbrachten in de rust van een klein Zwitsers bergnest. In zo’n gezellig houten chalet. In de woonkamer stonden de geraniums voor de ramen en rondom bloeiden de petunia’s in een volle weelde. Er was geen ander geluid dan het ruisen van een wilde beek, wat krachtiger naarmate de bergen meer water afgaven. En aan de wand in die huiskamer een pri-

mitief geschilderd familiewapen van de berggids, die er had gewoond, een klok, die in onze moderne keukens niet mooi genoeg zou zyn, en daar tussen in een gebrandschilderd plankje met een spreuk. Met een vrome, althans vroom bedoelde spreuk: „Was würde Jesus dazu sagen?”

Nu ben ik altyd op mijn hoede geweest voor lieden, die me de vraag voorhielden, wat Jezus zou doen, als Hij op aarde kwam en dit of dat en alles en ook my zou zien. Over die vraag heb ik zelfs boeken en romans gelezen, ook van recente tyd. Ze heeft me ai tyd geprikkeld tot verzet, omdat ik, zonder dat nu precies in woorden te kunnen uitdrukken, weet, dat het daarom nooit zal gaan. Misschien wel om de vraag en die is myn hoop dat ik Hém zal herkennen, omdat Hy my herkend heeft, ’k Was dus in eerste instantie geneigd om dat bordje weg te hangen. We hadden 4 opgroeiende kinderen by ons, en je bent er ai tyd mee bezig om ze in een ruwe wereld iets van de stUte en de piëteit van het heiligdom te doen kennen. Ook van het heilige. Aan de andere kant wil je óók wei eens zien, hoe zulk een wonderiyke vraag dan „werkt” op gemoederen van jaar.

Welnu, die vraag werkte alleen maar faiikant. Eerst moest ons jonge goed er verschrikkeiyk om lachen. Dat Jezus iets zou zeggen op en over ons dageiyks doen en laten, zo dat zy het horen of bemerken konden, was hun blijkbaar zeer ver en vreemd. En in een eerste kort gesprek maakte de lach plaats voor verontwaardiging: zy vonden dit een aantasting van een verborgenheid, die ze op een afstand wilden laten om er des te meer in de nabyheid van te kunnen blijven. Toen kwam de derde phase: het plankje werd een slagzin. Zo gaat het met kinderen. Er kon niets gebeuren, geen tocht worden voorbereid, geen glas Süssmost worden gedronken, of het klonk in koor: Was würde Jesus dazu sagen? Ook dat duurde maar kort en het slot was, dat niemand meer dat plankje met die spreuk zag en het accepteerde ais de klok en het familiewapen: zo maar iets aan de muur in een vreemd huis.

Deze reacties hebben ons iets doen zien. Wy zijn nooit nadrukkeiyk geweest in onze godsdienstige opvoeding. Het heilige hebben wij altijd gelaten, waar het moest zijn: in de afzondering. Maar die is blykbaar toch een realiteit geworden voor de jongeren. Want het bleek, dat zij Jezus niet zagen ais de wijze, gestorven opa, die kinderen en kleinkinderen wordt vóórgehouden als iemand die op alle punten precies heeft gezegd, wat mocht en kon en wat de beste weg was naar de hemel. En daarover hebben wy ons verheugd, over kinderen die iets hadden begrepen van afstand en piëteit en zo'n spreuk biykbaar toch een zekere ontluistering vonden.

Laten we voorzichtig zijn met wat wij aan de muur hangen. Voor ons zeif, voor onze kinderen, ook voor hen, die ons huis bezoeken. Laten we vooral huiverig zijn voor vrome onzin.

N. G. J. VAN SCHOUWENBURG

MMet kan, verkeren

Door de warme zomeravond lopen we langzaam naar huis. We hebben Tsjechows „Drie zusters” gezien met onze gast. Wat was het mooi, wat was het treurig, wat werd er prachtig toneelgespeeld.

Thuis zit de oppas, een onbekende jongeman, ons door een bureau gezonden. „Nog iets bijzonders geweest?” vraag ik plichtmatig, maar met m’n gedachten nog ver weg. „Nee, mevrouw.” „Met de kinderen ook niet?” Want vanwege de warmte in huis mochten de beide oudsten nog een kwartiertje opblijven na ons vertrek. „Nee, ook niet. Mooi stel anders.” Intussen ben ik met m’n gedachten ook thuisgekomen en dat „mooie stel” vertrouw ik niet. Maar het is laat. We willen naar bed en dus vraag ik niet verder, maar reken af.

De volgende morgen komen twee stralende jongetjes naar beneden. „We hebben ’t zó gezellig gehad met die meneer! We zijn meer dan een uur te laat naar bed gegaan! We hebben zó prettig gepraat. De meneer vond dat vader zoveel boeken heeft. Toen hebben wij verteld dat steeds meer buren van ons een auto kopen, maar dat niemand hier in de buurt zoveel boeken heeft als onze vader. En wij hebben hem gewezen, waar het boek staat dat vader het moeilijkste vindt, je weet wel, dat van Hei-

degger. En ik heb gewezen waar het dikste boek staat, van Vondel. En we hebben verteld dat Vader ook zelf een boek heeft geschreven en dat hebben we hem toen laten zien. En toen hebben we verteld van wie de portretten zijn bij Vaders bureau. Scheler kende de mijnheer niet, Ruusbroec en Pascal wel en Vondel herkende hij zelf al. Toen hebben we de radio aangezet; en we hébben verteld dat we van Sinterklaas een pick-up hebben gekregen en dat Vader vandaag van Oom een gramofoonplaat heeft gekregen met Franse liedjes, omdat hij daar zoveel van houdt. En toen zijn we platen gaan bekijken. We hebben de mijnheer de kast met de platenboeken gewezen en we hebben verteld dat jullie daar iedere week een plaat uitzoeken voor Tijd en Taak, maar hoe vind je dat nou, die mijnheer vindt Rembrandt niét mooi!”

Ik word er een beetje kriebelig van: betalen we nu een oppas om de kinderen uit hun slaap te houden en „’t huishouden bloot te laten leggen”?

„Misschien had die jongen de hele dag in z’n eentje op z’n kamer zitten studeren en had hij nu echt behoefte aan gezelschap,” oppert m’n man.

We praten er niet meer over, maar ’t wil nog niet uit mijn gedachten. En dan moet

ik opeens aan jeugdverhalen van m’n man denken. Hoe hij, voor hij „op visite” ging of vóór er bezoek kwam, te horen kreeg waarover hij niét mocht praten, „omdat het de familie niets aangaat.” Maar ook hoe hij uitgehoord werd door tante die en nicht zo, en hoe benauwd hij ’t dan kreeg, omdat hij dikwijls niet meer wist wat hij wel en wat hij niet vertellen mocht en hoe hij dan vaak te laat merkte dat hij nu weer juist ’t verkeerde verteld of verzwegen had!

’s Avonds moet ik naar school: er is ouderavond voor de ouders van de eersteklassertjes. Na afloop praten we nog even bij de juffrouw met een paar moeders. Die eerste grote-schooldagen zijn zo gewichtig. Voelen ze zich al op hun gemak?

„Met uw zoontje hebben we ons vanmiddag zo geamuseerd!” Ik voel dat ik een kleur krijg. De lange verhalen van vanmorgen ben ik nog niet vergeten. Wat heeft nummer drie „blootgelegd”?

„Hij had ’n meningsverschil met z’n buurman. Toen ik vroeg waarover het ging, was het over hors d’oeuvre! Of dat echt bestaat of niet. En toen heeft hij aan de klas verteld dat u dat gisteren gemaakt had u had meen ik een gast, die bij u zfn verjaardag nog eens over vierde? en wat er allemaal voor schaaltjes op tafel waren geweest. En ook dat er een kistje was 'bezorgd, net een kleine ijskast met een ijstaart erin. De hele klas zat te smullen en een plezier dat we samen hadden!”

Van angst en benauwdheid over wat ze zeggen en zwijgen moeten, hebben die van ons blijkbaar geen last. Het kan verkeren. r. b.-v. R.