maken langs wegen die zijn vader hem gebaand heeft. Zal de technocraat, de manager, de plaats innemen van de vroegere eigenaar der productiemiddelen?

Léon Blum, de grote Franse socialistische leider, heeft het gevaar erkend van een tijdperk, dat niet meer kapitalistisch is, maar naar zijn mening daarom nog niet socialistisch, een tijdperk, waarin de managers de leiders van de maatschappij zouden zijn. Hij zegt in het voorwoord tot het boek van Burnham „the managerial revolution”: „Het individuele bezit zoals het kapitalisme dat kent, kan vervangen worden door een collectief, maar eveneens kapitalistisch bezit. Het collectieve bezit zal voordelen scheppen, analoog aan de voordelen van de kapitalistische maatschappij. Het is mogelijk een maatschappij te hebben zonder individueel kapitalistisch bezit, maar dit wil nog niet zeggen, dat het dan reeds gekomen is.”

Léon Blum acht zijn vertrouwen in het democratische instinct van de mens zo groot, dat hij verwacht, dat uit de overgangsfase waarin technocraten en managers de maatschappij leiden, toch een werkelijk socialistische maatschappij zal ontstaan. Hij acht de aantrekkingskracht van de democratische gedachte zeer groot, zo groot, „dat geleide maatschappij vormen die in een periode van overgang en verwarring kunnen ontstaan, zich zullen ontwikkelen tot een werkelijk socialistische samenleving. Misschien is deze ontwikkeling in Sowjet-Rusland zelfs al begonnen, zonder dat we het weten,” aldus besluit Léon Blum zijn optimistisch geloof in de komende socialistische samenleving.

Voorlopig is van een door Léon Blum zozeer gewenste ontwikkeling in de Sowjet-Unie nog weinig te merken. Nog steeds is een groep technocraten en bureaucraten daar meester van de maatschappij en geniet deze groep voordelen boven de grote massa op economisch gebied. De ontwikkeling in Sowjet-Rusland is niet gegaan in de richting van meer gelijkheid.

De ontwikkeling van een bevoorrechte groep zal het ontstaan van-‘een strijd tegen deze groep bevorderen.

Het bestaan van een bevoorrechte groep ook in de Sowjet-maatschappij waar het privébezit der productiemiddelen is opgeheven, vormt een der belangrijkste verschilpunten met een socialistische gemeenschap. Door dictatuur immers probeert deze nieuwe klasse haar voordelen te vergroten en te bewaren.

In Hitler-Duitsland, waarin het individuele bezit der productiemiddelen niet was opgeheven, zag men eveneens een ontwikkeling van een machtige groep bureaucraten en technocraten. Het individuele bezit der productiemiddelen, het winstprincipe, was er gehandhaafd. Maar de bureaucraten en technocraten oefenden het feitelijke bewind uit.

Tegenstanders van het democratische socialisme wijzen soms wel op het voorbeeld Sowjet-Rusland, waar inderdaad de productiemiddelen niet meer privé-eigendom zijn, maar aan de gemeenschap zijn gekomen. Zij beweren dan, dat dictatuur door de managers in de plaats zal komen van het kapitalisme. In de schaduw van een machtige politieke machtsconcentratie, de staat en de staatsleiding, ontwikkelen zich de managers tot de feitelijke heersende klasse die de plaats van de oude bevoorrechte groep g.aat innemen.

Zij vergeten, dat het Sowjet-Russische regiem in de plaats kwam van een bewind, dat sociaal, politiek en economisch geheel ineengestort was. Ook in Hitler-Duitsland trad een nieuwe kaste van machthebbers, bureaucraten en technocraten op, nadat

een politiek systeem gedeeltelijk ineengestort, gedeeltelijk bewust geheel vernietigd was.

Het democratische socialisme gelooft, zoals zijn naam reeds tot uitdrukking brengt, niet alleen in het socialisme als economische tegenhanger van het kapitalisme, maar ook in de democratie, in de gelijkheid van rechten van de mens, ook buiten het economische terrein. De critiek die binnen de democratie steeds mogelijk is, zal de ontwikkeling van een nieuwe bevoorrechte groep van en bureaucraten kunnen tegengaan. De ontwikkeling naar een werkelijk socialistische maatschappij zal daarom slechts mogelijk zijn binnen het kader van de democratie. Alleen door de waarschuwingen en de critiek die binnen een democratie mogelijk zijn, zal een ontwikkeling als door James Burnham geschetst van een maatschappij met een collectieve economie, maar tevens met een bevoorrechte klasse van technocraten, vermeden kunnen worden. De verbinding democratie met socialisme is meer dan toevallig, zij is essentieel.- J. Z. BARUCH

Wapens voor Egypte

De politieke strijd in het Midden-Oosten heeft nog steeds als eerste inzet de verdere vrijwording van de Arabische landen. Er leeft daar, zoals in de meeste andere landen, waar het Westen een overheersende positie inneemt, een voortdurende wrevel. Enerzijds wrevel over het feit, dat men zich nog lang niet heeft kunnen bevrijden van de Westerse beïnvloeding; anderzijds over de slechts beperkte successen met het zelfbeheer, waardoor elk dier landen regelmatig gedwongen is toch weer steun bij het Westen te zoeken.

Deze puberteitsverschijnselen zijn normaal. Zij kunnen nimmer uitblijven, en zouden ook onvermijdelijk zijn geweest, wanneer de Arabische landen een beter gebruik van het zelfbestuur hadden gemaakt dan tot nog toe het geval is geweest. Een onontkoombaar feit blijft nl., dat geen dezer landen op het ogenblik voldoende productiemiddelen bezit (waarmee wij in dit geval meer speciaal bedoelen kapitaal en geschoolde arbeidskracht) om zo snel als de politici het wensen, tot verdere ontwikkeling en welvaart te geraken. Het zal onder alle omstandigheden onmogelijk zijn ook met regelmatige steun van het Westen in de loop van enkele tientallen jaren in deze landen tot een behoorlijk welvaartspeil te komen. Daarvoor is er te veel achterstand op elk gebied.

Hoe groot deze achterstand is, moge blijken uit de regeringen, die er op het kussen zitten. Het onvervalste feodalisme raakt weliswaar wat aangetast, maar in plaats daarvan komt nu de heerschappij van bij voorkeur jonge militairen met alle bezwaren van dien. Het eigenlijke volk wordt nu wel als klankbord gebruikt, maar het is vooralsnog onmogelijk dat het zijn eigen stem laat horen.

Deze methode wordt verdedigd met de stelling, dat de desbetreffende regeringen niet tegen, maar vóór dat volk regeren. Dat is echter maar gedeeltelijk waar. In negatieve zin is het volk nl. wel degelijk partij, zoals dat altijd het geval is. Het moet worden gepaaid met beloften. En als deze niet verwerkelijkt kunnen worden, moeten er onderwerpen gevonden worden ter aflei-

ding: vroeger deed Engeland voor dat doel opgeld, nu is het Amerika of Israël of Frankrijk.

Dit anti-Westerse thema is op het moment weer zeer actueel door de gebeurtenissen in Frans Noord-Afrika. In Cairo bevindt zich het hoofdkwartier van de opstand, die vandaar uit met meer enthousiasme dan wijsheid wordt gestimuleerd. Egypte kan zich zoiets in de huidige omstandigheden veroorloven. Weliswaar is Frankrijk boos geworden, zo boos dat de toegezegde wapenleveranties aan Egypte zijn stopgezet. Maar Egypte weet, dat het Westen te allen tijde moeite zal blijven doen om hoe verguisd ook in Cairo een rol te blijven spelen.

De nationale trots werd nog verder aangewakkerd. Geen wapens uit Frankrijk? Goed. Dan eens in Amerika proberen. En toen de Verenigde Staten aan die wapenzendingen enige politieke voorwaarden wilden verbinden, werd maar meteen de grote stap naar de Sowjet-Unie en haar satellieten ondernomen. Nu zal Tsjechoslowakije wapens leveren, zonder politieke voorwaarden, maar tegen normale betaling in goederen. En als het moet, kunnen er ook nog wapens uit Rusland zelf komen.

Er is naar ik meen geen aanleiding om daarover in paniek te raken. Nuchter beschouwd is het nl. toch wel zo, dat het Westen uiteindelijk geen Russische inmenging in het Midden-Oosten zal dulden, terwijl wij gezien de huidige „vriendschap” er eveneens van overtuigd kunnen zijn, dat de Sowjet-Unie het daarom niet verder zal laten komen dan een enkele speldeprik. En bovendien zal Egypte een arm land, dat de opbrengst van zijn landbouw hard nodig heeft zich weinig grote wapenaankopen tegen betaling kunnen veroorloven. Ik geloof dan ook, dat wij deze schermutseling om wapens veeleer moeten zien als een zij ’t ook merkwaardige manier van onderhandelen met het Westen. Overigens zijn wapens in deze onderhandelingen wel van groot belang. Egypte kan het nl. nog steeds niet verkroppen in de Palestijnse oorlog verslagen te zijn door het jonge Israël. Op allerlei manieren probeert het de constructie van het „Israëlische gevaar” in stand te houden; zowel voor binnenlands gebruik als om het Westen onder druk te zetten. En als er zo’n gevaar is, wel dan heeft Egypte wapens nodig, want het machtsevenwicht zal dan ten minste moeten worden hersteld. Aangezien een machtsevenwicht voor degene, die dat nastreeft, altijd een machtsoverwicht is, en aangezien het Westen gezien allerlei ervaringen er lang niet van overtuigd is, dat Egypte op een goed moment niet met een teveel aan wapens opnieuw zal proberen Israël aan te vallen, wordt er niet meer gegeven dan strikt nodig is.

Een en ander wil niet zeggen, dat de situatie rond Israël nu eigenlijk zonder gevaar is. De bestaande sfeer van geprikkeldheid kan tot allerlei uitbarstingen aanleiding geven. Het zou wel eens zo kunnen zijn, dat er op een goed moment een conflict ontstaat als logisch gevolg van de spannende verhoudingen. Maar ook dan is er nog altijd de sterke Westelijke hand, die geen der partijen kan missen.

H. VAN VEEN