WERKENDE JEUGD

De verkiezingen naderen. Deze ontstellend-overbodige opmerking weinig verband te hebben met wat wij in een vorig artikel signaleerden, nl. de oprichting door het CNV van een eigen jeugdorganisatie. Wij zouden dat verband dan ook niet gelegd hebben, indien niet in het meergenoemde verslag in „De Gids” van het CNV dit verband zélf gelegd was. Dit vrijwaart ons gelukkig van tevoren van het verwijt dat wij het CNV van poUtieke bedoelingen zouden betichten. Zij geven het zelf toe. Immers in dat verslag wordt gezegd „Ook op politiek terrein werden christelijke jeugdorganisaties opgericht (ARJOS (van de AR dus!) CH-jongerengroep) terwijl in de landbouwwereld de CJBTB (christelijke jonge boeren en tuindersbond) werd ge■yilht”.

HërmëOewordtdustoegegevendatdeze laatst genoemde CJBTB een politiek karakter draagt, maar tevens dat wij op Instigatie van het CNV aan „Werkende Jeugd” ook een politieke doelstelling mogen toekennen. Dat zal natuurlijk wel niet zo in de statuten staan; maar vaak is belangrijker wat er niet in staat dan wat er wel vermeld wordt! Als dit zo is (en nogmaals: de Gids legt dit verband, niet wijl), dan wordt de kwestie, waarop ik in het vorige artikel al doelde. nog troebeler!

.... IUUSSUXUCii JUiOU ixxcvr JLXX v&vciv rin, dat het CNV nu via de jongeren wil proberen wat hem bij vele ouderen niet is gelukt, n1.... de „doorbraak” tegengaan? Arme jongeren! Zij worden dus een soort „wild” waarop gejaagd wordt. Ook dit beeld ligt voor de hand als we verderop in het verslag in De Gids lezen; „De jeugd in het bedrijf loopt kans het spoor bijster te raken. Steeds meer wordt men eraan gewend, de activiteiten van personen, groepen en organisaties los te maken van het Evangelie, zowel in het maatschappelijke leven als in de vrije tijd”. We willen nu maar niet vragen: welke „personen, groepen en organisaties” worden hier bedoeld en is het wel fair om een dergelijke algemene opmerking van min of meer insinuerend karakter te maken? Maar een feit is derhalve: de jeugdorganisatie „Werkende Jeugd” gaat zich bemoeien met bedrijf sjeugd. En dus . . . niet alleen met de eigen jonge leden? En vanuit een bepaalde politieke instelling? En dan toch „algemeen vormend”? Het is werkelijk te hopen dat er meer klaarheid komt, want op deze wijze dreigt er een verwarring te ontstaan, waar de jongeren de dupe van worden.

Men versta ons wel: het is en blijft het goed recht van het CNV om zich intens bezig te houden met zijn eigen jonge leden. En het is zijn goed recht, om desnoods, als het CNV dat nodig vindt, een aparte organisatie voor de jongeren op te richten. Als het CNV dan ook maar doet net als de AR en de CH en andere politieke partijen, nl. zich houden aan de eigen bepaalde doelstelling. En deze doelstelling ligt op christelijk-sociaal terrein en dat in de breedste zin van het woord. Maar voorshands heeft het CNV zélf alle aanleiding gegeven tot misverstanden en verwarring en derhalve tot een zeer waakzame afweerhouding.

Het zal, dunkt ons, mede de taak zijn van de Jeugdleider Kandel, om de bestuurders van het CNV het verschil duidelijk te maken tussen jeugdbeweging, jeugdorganisatie

jeugdzorg; het verschil duidelijk te maken tussen jongerenwerk als onderdeel van vakverbondsarbeid en jongerenwerk in algemeen-vormende zin; het verschil tussen „christelijk-sociale” opvattingen volgens het inzicht van het CNV en die welke in andere kringen heersen en óók bijbels cn christelijk zijn; het verschil tussen bedrijfsjeugdwerk ter wille van die jeugd en dit werk ter wille van de vakbeweging.

En nu is het nog wel van belang om speciaal aandacht te vragen voor de kwestie van de bedrijfsjeugd. Allerwegen is men daarmee bezig en er zijn al heel wat artikelen verschenen en besprekingen gevoerd, die beogen richtlijnen op te stellen voor deze zeer noodzakelijke arbeid. Het is een feit dat de bedrijfsjeugd zeer speciale zorg vraagt en vooral: zeer in het bijzonder „vormnig” vraagt. Maar, wat voor de r.-k. vanzelfsprekend is, nl. dat deze vorming gericht is op de r.-k. bewustwording binnen het verband van de R.-K. Kerk en de KAB, dat is voor protestantse zijde nu juist weer opnieuw één van de discussiepunten. Niet zozeer voor het CNV; maar als het CNV zich t.a.v. deze zaak het recht zou toeeigenen om het alleen te weten, dan zullen we hem dit recht van de aanvang af sterk betwisten; zelfs: dan zullen wij van het begin af dit recht betwijfelen, juist omdat het CNV niet een algemeen-vormend werk kan doen! Het „algemeen-vormende” kan uit de aard der zaak bij het CNV niet anders liggen dan in het kader van de vakbeweging en wel: van de vakbeweging zoals deze de inzichten van het CNV huldigt; en daarmede is het „algemeen-vormend” vervallen! Het is „bijzonder-vormend” geworden, En dat is niet wat de bedrijfsjeugd nodig heeft. Ik doelde aan het slot van mijn vorige artikel op „een en ander dat zich

heeft voorgedaan”. Welnu; in een bespreking over de bedrijfsjeugd, onlangs te Amsterdam gehouden bleek dat men van de zijde van het CNV het verslag in De Gids niet voor zijn rekening nam! Dat is een merkwaardige zaak, die dringend om opheldering vraagt. Hetzelfde gold ten aanzien van een verslag in Trouw.

Laat het CNV en de leiding van ~Werkende Jeugd” óf bedoelde verslagen rectificeren, óf .bij handhaving van deze verslagen klare wijn schenken en ronduit zeggen waar het om gaat. De verkiezingen naderen. Wij weten al wel waar het de christelijke partijen om gaat. Dat is prettig. Het is ook niet onbekend in welke politieke richting het CNV denkt,

Maar .... om de jongeren, en speciaal de bedrijfsjeugd hierbij te betrekken, en deze tot object te maken van een christelijk-sociale en christelijk-politieké strijd is onjuist, om geen ander woord te gebruiken. Tenzij men ronduit erkent: „Werkende Jeugd” is een apparaat ih de macht! Dan weten we meer. En de oprichting van „Werkende Jeugd” CNV-jongerenorganisatie juist nu, wijst sterk in de richting van dit laatste,

Ten slotte, het CNV bezit niet het monode juiste exegese van wat christehjk-sociaal is op de grondslag van de bijbel “St evangelie. Dat is onlangs nog wel weer, zij het dan niet in deze woorden, zeker naar de bedoeling, gezegd op de bedoelde bespreking over het bedrijfsjeugdwerk. Het CNV zal er rekening mee moeten houden dat er ook een andere zienswijze mogelijk is en dat derhalve de arbeid onder de bedrijfsjeugd wat dit speciale facet aangaat ook dnders kan geschieden. Wil het CNV dit niet erkennen, dan is samenwerMng vrijwel onmogelijk.

Maar . . . dan dient er van de kant, vanwaar o.a. subsidie zal moeten afkomen, wel oP te worden toegezien, of het bedrijfsjeugdwerk werkelijk „algemeenvormend is, dan wel een onderdeel is van propaganda. A. A. W.

Onsterfelijkheid

n.a.v. „Het Christelijk onsterfelijkheidsgeloof” door dr. P. J. v. Leeuwen, uitgave Boekencentrum Den Haag z. j. (1955) ƒ14.50.

Zo nu en dan verschijnen er boeken, die wegens hun technische taal en ver-gaande détaillering voor de gewone lezer niet licht toegankelijk zijn, zij zijn daarenboven meestal nogal duur —■ maar waarvan de inhoud toch zo belangrijk is, dat het zijn nut kan hebben er voor de belangstellende leek verslag van uit te brengen. Tot dit soort boeken behoort m.i. het bovengenoemde werk van dr. van Leeuwen, een proefschrift, waarop hij eervol (cum laude) vorig jaar aan de Universiteit van Groningen promoveerde.

De moderne mens denkt niet graag aan de onvermijdelijke dood. De kerkhoven, die vroeger midden in de stad en rondom de kerk aangelegd waren, zijn naar de buitenwijken verplaatst en verborgen achter veel

groen. Het is onhoffelijk om over doodgaan te spreken. Men verbergt de dreigende werkelijkheid aan de ernstig-zieken. En zolang men gezond is, gaat men zozeer in zijn arbeid op, die men als doel van zijn leven beschouwt, dat de dood alleen maar beschouwd kan worden als een zinloze ramp. Het verzet openbaart zich in de onwil te erkennen dat men ouder wordt. En is de mens eenmaal ernstig ziek, dan wordt hij „uit de persoonlijke omgeving van het eigen huis overgebracht naar het ziekenhuis, waar het „ik” in morfine wordt opgelost en de „patiënt” onbewust „expireert”, (blz. 340). Hoeveel half-bewuste angst in deze moderne houding tegenover de dood meespreekt, is wel heel duidelijk geworden in de meesterlijke analyses, die hedendaagse denkers aan de verholen doodsangst hebben gewijd.

Het gaat er om als Christen de eigen opvatting te handhaven tegenover deze actu-