men het enig mogelijke en verantwoorde standpunt in deze te verdedigen, nl., dat eerst op de grondslag van een geheel andersoortig wegennet het moderne snelverkeer mogelijk was, ja, sterker, dat een nieuw type vervoermiddel (denk aan de bromfiets!) eerst behoort te worden toegelaten, wanneer vast staat, dat de weg een dergelijk type verdraagt! Op geen ander terrein dan dat van het moderne verkeer, blijkt duidelijker hoe iedere politiek die achter de feiten aanhinkt in het moeras voert. Rekening houden met de menselijke fouten in het maatschappelijk gebeuren, betekent niet anders dan vooraf de voorwaarden vaststellen, waaronder bepaalde ontwikkelingen met de minste schade voor het „humanum” kunnen plaatsvinden. Een dergelijke politiek is anno 1955 niet alleen de meest wenselijke, doch zelfs geboden. Daarmede wordt dus de socialistische politiek de enig mogelijke of men wil of niet.

De gang van zaken bij de ontwikkeling van het moderne wegverkeer leert ons, hoe iedere politiek van het „God zegen de greep” in de twintigste eeuw heilloos is geworden.

En al mogen dan die socialisten van 1904 er in ons oog simpele redeneringen op na gehouden hebben, dankbaar blijven wij hun amendement gedenken, er toe strekkend de maximumsnelheid op dertig km per uur vast te stellen, omdat zij althans hebben uitgedrukt, dat het verkeer zich niet mag ontwikkelen over mensenlijken heen. En wederom vragen wij ons af: waar was vijftig jaar geleden de kerk van Christus? J. A. DE JONG

Onvolledig en ergerlijk

Gerard H. Hoek: Zuid-Afrika, land van mogelijkheden en contrasten. N.V. Gebr. Zomer en Keuning te Wagenlngen. 214 blz. ƒ 7,90. S. C. Immink—de Lange: Uit het land van Jan van Biebeeck. Uitgeverij De Torenlaan te Assen. 112 blz. ƒ4,75.

Niet graag zou ik beweren, dat men door lezing van deze twee boeken, die beide voortreffelijke illustraties bevatten, niet heel veel over Zuld-Afrlka te weten kan komen, maar wel moet ik zeggen, dat zij ten opzichte van het eigenlijke probleem van Zuid-Afrika volkomen te kort schieten.

Het boekje van mevrouw Immink is inderdaad allergezelligst, zoals de uitgever op de omslag meedeelt, maar het zwijgt in alle talen over het meest brandende vraagstuk: de verhouding van blanken en niet-blanken (Naturellen, Kleurlingen en Indiërs), het zwijgt ook over het niet minder belangrijke vraagstuk van de spanning tussen boer en Brit. Bepaald ergerlijk vind ik, wat mevrouw Immink op bladzij 7 schrijft. Zij vertelt over de opschriften op de banken in de plantsoenen: „Slegs vir blanke” en over de aparte bussen voor blanken en nietblanken. Hoe reageert zij daarop? Met deze enkele woorden: „Dat zijn dingen, waar we aan moeten wennen,” om dan dadelijk allergezelligst met haar verhaal verder te gaan: „Kaapstad maakt een gezellige indruk.” Neen, mevrouw, dat zijn dingen, waar we nooit aan moeten wennen. Dat éne zinnetje is karakteristiek voor het gehele geschrift. Allergezelligst, maar het glijdt met een onbegrijpelijk gemak over de eigenlijke problemen van Zuid-Afrika heen.

Het boek van Gerard Hoek bevat veel meer gegevens. Ten opzichte van het rassenvraagstuk blijft het echter ook volslagen in gebreke. Gerard Hoek heeft natuurlijk gelijk, dat emi-

granten er goed aan doen „niet te gauw positie te kiezen en standpunten in te nemen zonder de geringste kennis van zaken.” Hij heeft echter ongeiljk, wanneer hij over de Nederlanders, die naar Zuid-Afrika emigreren, zegt: „Ze doen er beter aan dit wespennest voorlopig maar eens vqn buiten te bekijken en de handen eraf te houden.” Alsof dat mogeiljk Is. Wie in Zuid-Afrika leeft, zit in het wespennest en kan het niet meer van buiten bekijken. Ik heb de indruk, dat Gerard Hoek zich op de vlakte houdt. Hij citeert op bladzijde 86 een nationalist, die zei: „Met het Naturellen vraagstuk komen wij wei klaar. Dat wordt opgeiost door het streng doorvoeren van het stelsel van ieder op zijn eigen plek; voor de Indiërs zie ik geen andere oplossing dan allemaal zo gauw mogelijk weer op de boot, met een gratis reisbiljet en vergoeding voor de achtergelaten bezittingen. Aziaten hadden hier nooit mogen worden toegelaten: ze horen hier niet thuis en moeten terug.” Ik heb het gevoel, dat Gerard Hoek het met dit al te vlotte oordeel en deze al te gemakkelijke oplossingen eens is. Maar hij citeert alleen. Zonder commentaar. Dat is verreweg het veiligst. Afschuwelijk, dat een man, die toch christen wil zijn, zich zo gemakkelijk afmaakt van deze brandende problemen. Als hij er aan het einde van zijn boek nog eens op terugkomt op dat rassenprobleem zegt hij dat het tot de problemen behoort, die niet onoplosbaar zijn, maar niettemin het leven in Zuid-Afrika ernstig beïnvloeden: „Daaraan moet een toekomstige emigrant denken zonder er zich door te laten ontmoedigen.”

Van boeken over Zuid-Afrika, vooral als ze geschreven werden voor emigranten, verwacht ik, dat zij met het rassenvraagstuk in Zuid-Afrika ernst maken. Dat doet noch het boek van Gerard Hoek noch dat van mevrouw Immink. J. J. B. jr.

Kameraadschap

Het is voor mensen, die gewend zijn cursussen te leiden wel eens een goede ervaring „slachtoffer” te zijn bij een door anderen georganiseerde conferentie, vooral wanneer de leider van die conferentie vriendelijk lachend zegt „dit is een kleine wraak op wat jullie al tij (i doen met ons.” Die wraak was overigens zoet en wel voor degenen die hem ondergingen.

A 1 vier jaar lang komen in Bentveld tweemaal per jaar Duitse en Nederlandse arbeiders samen om in een gezamenlijk spreken over de bedrijfsproblemen elkaar beter te leren verstaan. Voor de Duitse deelnemers gaat het er vooral om te zien hoe de Nederlander, m.n. de arbeider, leeft en werkt. om aan de hand van lezingen en discussies en door middel van excursies inzicht te krijgen in het Nederlandse economische, sociale en politieke leven.

Een belangrijk deel van deze deelnemers werd door bemiddeling van ds. Lymanowski uit Mainz-Kastel naar Nederland uitgezonden. In zijn huis nu was het dat de directie van Bentveld en zeven Nederlandse werknemers te gast waren. Pfarrer Lymanowski, zelf afkomstig uit Oost-Pruisen, heeft jarenlang als arbeider in de fabriek gewerkt en doordenkt op een nieuwe wijze de confrontatie van de in de bedrijven werkende mensen met het evangelie.

Aan de andere kant poogt hij de kerk de werkelijke problematiek van de wereld der industrie experimenteel duidelijk te maken.

Ergens aan de Rijn heeft hij een huis gebouwd, waarin leerlingen in de fabrieken wonen. Voor een deel zijn deze afkomstig uit moeilijke gezinnen en uit Oost-Duitsland. Daarnaast wonen er studenten aan de Mainzer universiteit. Geregeld vinden in dit huis samenkomsten plaats, waarin de geestelijk-sociale vragen aan de orde worden gesteld, ’t Gaat hier niet om overhalen tot eigen mening, maar alleen om de wezenlijk menselijke ontmoeting. Waarschijnlijk dat Bentveld en Mainz-Kastel daarom een sterke verwantschap voelen.

Een vijftal dagen waren wij daar. Laat mij u iets vertellen van het programma. Het ging in de eerste plaats om een reünie met die mensen, die in Bentveld waren. Met hen en met hun families hadden wij een gesprek over het gezin in de veranderende wereld. Elke keer weer waren wij in Bentveld op de gezinsvragen gestoten. Daarom werden zij nu eens opzettelijk aangeraakt. In een wat grotere lezing bespraken we de vragen rondom) het nieuwe Europa, Een merkwaardige bijzonderheid was het feit dat juist in die dagen de stemming over het Saarstatuut was, bepaald een kleine gevoeligheid in de gesprekken. Trouwens, over de hele kwestie krijgsgevangenen werden wij ook steeds weer aangesproken, ’t Is vreemd op te merken hoe weinig de mensen werkelijk op de hoogte zijn van de situatie en niet weten dat het hier over misdadi- • gers gaat. Ook hadden wij een ontmoeting met verschillende industriëlen, die geregeld

de arbeidnemers naar Bentveld zenden, met Oostduitse arbeiders, en bezochten wij de Evangelische Academie in Arnoldsheim, prachtig gelegen in de Taunus, de Opelen de Dijkerhof cementfabrieken.

Waarom staat er nu „kameraadschap” boven deze reisindruk. Het is een bepaalde ervaring in deze dagen waarover ik u iets uitvoeriger wat wilde vertellen.

Mensen die luisteren naar een preek en Baar een lezing . vooral de preek wil ik onderstrepen ■ realiseren vaak niet degene die spreekt het soms als een te verantwoordelijkheid voelt alleen te spreken en zijn eigen gedachten en woormoeten weergeven.

fabriek zei Lymanowski eens tegen arbeidskameraden, die hem ook gerehielpen bij het bouwen van zijn huis: vind jullie geen goede kameraden.”

~Geen goede kameraden? Helpen we je Biet altijd als ’t nodig is bij het huis en hier ’t werk?” „Neen, toch zijn jullie geen goede kameraden.”

„Waarom dan niet?” „Omdat jullie mij niet helpen in dat wat ik ’t moeilijkste vind.” „Wat is dat dan?” „Preken maken!”

„Kunnen wij daarbij dan helpen?” „Natuurlijk kunnen jullie dat en ik zou het graag willen.”

Zo zetten iedere Vrijdagavond in het huis van één der arbeiders een tiental zich tezamen om de preek of de morgenwijding voor de komende Zondag door te praten, Mij was gevraagd Zondags de morgenwijding te verzorgen. „Ik heb ze ook maar voor jou besteld,” deelde Lymanowski mij mee.

Die Vrijdagavond hebben wij drie uur lang over een tekst uit Job gesproken, kerkelijken, zowel evangelisch als rooms-ka-