tholiek, en niet-kerkelijken. Job 28, waarover wij spraken, is een merkwaardig hoofdstuk. Alle menselijk kunnen, technisch vooral, wordt erkend en ook positief gewaardeerd, maar In dit alles blijft de mens zoeken en vragen naar het laatste inzicht, naar datgene waar het wezenlijk om gaat.

Of dat waar was, werd ons gesprek. Heeft alle streven naar bijv. materiële welvaart ook iets te maken met een dieper verlangen? Is het willen indringen in het laatste Inzicht iets wat bij alle mensen aanwezig is? Is het zo dat met het dieper doordringen in de geheimen van de natuur God steeds verder uit de wereld wordt gedrongen. Of geldt dat een „God” van eigen maaksel? Denkt men er überhaupt over?

Over deze en andere dingen kun je als predikant veel zeggen. Maar klopt het of heeft de gemeente soms de neiging te roepen maar op te houden, omdat het niet juist de gevoelens en gedachten van haar weergeeft. Misschien is het ook wel oneerlijk ten minste zo drukte iemand het eens tegen mij uit dat men in de kerk alleen maar luisteren kan. En ook de predikant die tegenover de gemeente staat, heeft soms het hulpeloze gevoel dat hij de mensen niet bereikt, omdat hij hen niet werkelijk kent óf en waarschijnlijk is dat erger het soort machtsgevoel dat hij meent dingen te kunnen opleggen.

Ik weet dat in elke preek een stuk verkondiging zit dat boven menselijk inzicht uitgaat, maar die verkondiging kan slechts in een werkelijke situatie functioneren. Die avond hebben we geprobeerd de

situatie voor ons zelf te doorlichten en gepoogd te verstaan of daarin een woord tot ons klonk. Of de preek beter geworden is? Ik weet ’t niet. Alleen persoonlijk had ik ’t gevoel dat hij meegedragen werd door anderen, die mee hadden gedacht.

Een paar van hen waren er die morgen, anderen niet. Pfarrer Lymanowski vertelde dat verschillenden van hen nooit komen, in geen enkele kerk overigens, maar wel ’s Maandags belangstellend vragen hoe ’t gegaan is en of hij ’t de mensen goed heeft kunnen zeggen.

Het gebeurt ook wel, dat in de morgenwijdingen in het huis de predikant ineens ophoudt en de anderen door laat gaan. Of ’t altijd theologisch juist is, is een vraag die kerkmensen daar heel belangrijk vinden. Ik weet niet of ’t misschien gebroken woord dat dan doorkomt niet wezenlijker kan zijn. lets van gemeente wordt in ieder geval duidelijk.

Zou de gemeente zelf ook niet met meer aandacht luisteren, wanneer zij wist, dat ergens in de preek zij zelf levend een plaats heeft? Je luistert anders wanneer je hebt meegedacht. Kameraadschap is een veel gebruikt woord en we passen het bij vele dingen toe.

Een stukje meer kameraadschap in het geestelijk doordenken van de dingen is hard nodig. In dit verband moeten we eens opnieuw doordenken wat het woord „plagiaat” betekent.

Deze ervaring in Mainz wilde ik u niet onthouden. W. H. BUIJS

A m Wjlm » "f

Programma-muziek uit de Romantiek. ® , , ~ . 1 T. j. De romantiek in woord, beeld en muziek verheugt zich, alle nuchterheid ten spijt, nog altijd in een grote belangstelling, bij ouderen zowel als jongeren. Wat de muziek betreft is dit vermoedelijk te wjjten aan het feit, dat zij directer en sterker dan de zgn. klassieke muziek appelleert aan het gevoel en aan het voorstellingsvermogen der hoorders. Weten wat de componist met zijn werk heeft wilien uitdrukken levert velen, vooral niet geschoolde luisteraars, een gemakkelijke toegang tot zulke muziek.

Aan de andere kant eist deze muziek toch een actief luisteren. Daarin verschilt de programmamuziek van de tegenwoordig zo veelvuldig btJ film en hoorspel gebruikte illustratiemuziek, dat zij in en voor zich zelf spreekt. Het illustrerende karakter is hier bijzaak. De muzikale vertolking van het literaire of beeldende gegeven hoofdzaak. Beeld en woord staan aan de oorsprong van deze muziekkunst – door Bernet Kempers kernachtig omschreven als „muziek in de ban der letteren” —, eenmaal tot een eigen muzikaal leven gekomen, fungeert zij slechts als gids voor de hoorder opdat hij gemakkelijker zal verstaan wat hij hoort. En daar muziek verstaan voor velen nog altijd moeilijk is, geniet bij hen deze muzikale romantiek een sterke voorkeur. Er zijn muziekliefhebbers die deswege hun snobistische neus optrekken voor de programmamuziek. Over smaak valt niet te twisten, doch deze houding is dom. Want Bach zowel als Vivaldi hebben zich aan deze muzieksoort bezondigd.

Beethoven hoewel rasecht romanticus voelde zich blijkbaar ook niet helemaal veilig toen hij zijn zesde symfonie de Pastorale in het jaar 1808 voltooide. Tegenover zijn hoorders verontschuldigt hij zich tenminste met de aanduiding: „meer uitdrukking van het gevoel, dan schildering”. Wat overigens filmmensen niet weerhouden heeft deze muziek toch illustratief te gebruiken!

Hij houdt zich aan zijn woord: de structuur van het werk is muzikaal en niet literair of pictoraal bepaald. Alle delen van deze landelijke symfonie worden in hun karakter klaar omschreven: 1. opgewekte gevoelens bij de aankomst op het land; 2. scène bij de beek; 3. vrolijk samenzijn der plattelanders, onderbroken door een goed getroffen impressie van een onweer; 4. vrolijke en dankbare gevoelens na de storm, gegoten in de vorm van een herderslied. Ongewoon van lengte is zij als de midzomer in Beethovens reeks van symfonische scheppingen: warm en stralend van klank, met een zeld-

zaam ontspannende werking. Echt muziek voor moderne gehaaste mensen! Een geliefde symfonie, die kennelijk met grote liefde door het Concertgebouworkest 0.1. V. Erich Kleiber is gespeeld en bijzonder gaaf in de plaat is gegrift. Er bestaan van dit werk vele opnamen. Ik aarzel niet dit één van de beste én mooiste te noemen. (Decca LXT 2872). Liszt

Het eigenlijke symfonische gedicht is een creatie van Hector Berlioz. Frans Liszt mag echter naast hem genoemd worden, omdat hij als eerste de muzikale bouw niet door de geijkte compositorische regels liet bepalen, doch door de inhoud en de ontwikkeling van het literaire gegeven. Twee van zijn symfonische Dichtungen vindt men op een Philipsplaat, gespeeld door het Residentie-orkest 0.1. v. Willem van Otterloo: „Les Préludes” (de voorspelen) (1854), en „Mazeppa” de legendarische rit van de Kozakken-officier (1850). Beide werken zijn populair, zodat hun vastlegging op één plaat velen zal verheugen.

Mijn oordeel is gemengd: van Otterloo’s opvatting van „Les Préludes” bevredigt me niet de grote lijn en daardoor de dynamiek gaat te veel verloren door sterke detaillering —, de technische weergave laat ook te wensen over; op mijn exemplaar is een vervorming van de hoge tonen en van de klank van het koper niet weg te werken. Al met al wel behoorlijk, maar niet eerste klas. De andere kant Mazeppa is in alle opzichten het tegendeel: prachtig gespeeld en subliem opgenomen. Daar er van deze werken vele opnamen doch slechts zelden bevredigende zijn, beveel ik deze plaat toch aan. Bij gebrek aan beter is deze goed, Mazeppa zelfs uitstekend. (Philips N 00702 R.).

Wagner De meesten bekend als de herschepper der germaanse godenwereld en in zvjn latere jaren als de schepper van een nieuwe op christelijke en andere motieven gebouwde louteringsmuziek, waarbij beeld en woord en muziek een eenheid vormden, heeft een enkele maal muziek gecomponeerd die zonder de geladenheid der symboliek, in al haar eenvoud Wagners muzikaal scheppingsvermogen onthult. De aanleiding voor de „Siegfried-idylle” was de geboorte van zijn zoon Siegfried. De voltooiing kwam ter gelegenheid van de verjaardag van zijn echtgenote Cosima. Als verjaarsgeschenk heeft hij het werk op de treden van zijn villa gedirigeerd. Wagner beschouwde deze muziek als strikt persoonlijk bezit, slechts geldnood dwong hem het werk uit te geven. Decca heeft voor een bijzonder verfijnde vastlegging gezorgd door het Stuttgarter kamerorkest bekend vanwege zijn Bachvertolkingen versterkt met leden van I’Orchestre de la Suisse romande 0.1. v. Karl Münchinger. De koppeling is wat zonderling: Haydns afscheidssymfonie, maar de uit-

voering zo voortreffelijk en een gramofoonopname van dit werk zo zeldzaam, dat men slechts erkentelijk kan zijn. Oók hier een verhaal, maar ditmaal naast de muziek; de orkestleden, gescheiden van hun gezin, verveelden zich en waren onthutst dat hun broodheer, de prins van Esterhazy, zó lang op het platteland bleef. Kapelmeester Joseph Haydn laat in het laatste deel van dit kostelijke werk, de stemmen één voor één eindigen, de orkestleden hun kaars uitblazen en weggaan. De vorst begreep de wenk: kort daarop vertrok men naar Wenen. Wij danken aan dit fijnzinnige grapje een kostelijk speels werk. Het wordt ideaal gespeeld, en is technisch goed vastgelegd. (Decca LXT 2669).

César Franck

Ronduit gelukkig kunt u zijn met twee bijzonder mooie opnamen van de „engelachtige vader” der Franse componisten: César Franck. Het ene is een typisch Franse versie van het symfonische gedicht, in dit geval is het onderwerp het verhaal van de jager, die zich aan de kerkdienst niet stoort en deswege eeuwig vervolgd zwerven moet en op zijn gebarsten hoorn geen hulp kan oproepen Le chasseur maudit (1882).

De andere zijde van deze Phllipsplaat bevat een aangrijpend zuivere vertolking van het symfonische tussenspel „Verlossing” (Rédemption) (1874). Jean Pournet geeft van deze werken een bijzonder fijne, door en door Franse vertolking met het orkest van de „concerts Lamoureux”. Zelden hoorde ik „de dankbare vreugde van een door het woord van Christus verloste en gelouterde wereld” zo aangrijpend vertolken. (Philips N 00661 R).

Richard Strauss

Na al deze 33-toeren-platen een van 45: één van de vele symfonische gedichten van de nog niet zo lang geleden overleden Richard Strauss, nl. Tijl Uilenspiegels streken. Zijn betekenis als componist is zwaar omstreden, doch componeren kon hij. Beluister slechts de inzet: hoe raak tekent de inzet van de violen het verhalend karakter, hoe staat met de solo van de hoorn geportretteerd, rakker Tijl ten voeten uit voor ons! Wel moet men het programma erbij hebben zie XYZ der muziek anders gaan vele trekjes verloren.

Een wens: laat men op de hoes de programma’s afdrukken, of een los programma bij voegen! Van de opnamen die ik al speurend heb kunnen beluisteren, is deze door het Berlijns Philharmonisch orkest 0.1. v. Ferenc Fricsay één der mooiste; bovendien onverbeterlijk door de technici der Deutsche Grammophon Gesellschaft vastgelegd. Eén ongemak: men moet het plaatje halverwege omdraaien. Ik heb die moeite graag over voor dit uitstekende plaatje. (DGG (45) 30067 EPL).

A. VAN BIEMEN

Foof de zah van Sinterhlaas

Zinken Hopp: Het toverkrijtje, met tekeningen van Malvin Neset. Uit het Noors vertaald door Saskia Ferwerda. Uitgave C. P. J. v. d. Peet, A’dam.

Een kostelijk boekje, goed aansluitend bij fantasieën van 7-9 jaar, jongens. De tekeningen passen precies bij de tekst, die nuchter is en vaak vol humor. Vooral als voorleesboek graag aanbevolen.

Oor Bruijn: Lasse Lanta, een verhaal uit Lapland voor de jeugd. Met vele illustraties van Ger Sligte en 12 foto’s. Uitgave Ploegsma, A’dam. 187 blz. ƒ 5,90.

Wat is dit een mooi boek voor 12-15 j.! Wie dit verhaal leest en de vele duidelijke tekeningen en mooie foto’s aandachtig bekijkt, gaat iets begrijpen van het moeilijke trekkersbestaan van de Lap en z’n rendieren in het hoge Noorden. Over de taak die een jongen als Lasse Lanta, zoon van de leider van een groep mensen en dieren, in dat avontuurlijke leven krijgt, vertelt de bekende schrijver, in soms wat ouderwetse taal, nuchter en ook vol hartelijkheid. Als voorleesboek in huis, klas en club graag aanbevolen.

Johan Winkler: Ik kom u helpen dokter, illustraties en omslag van Alie Evers, deel 9 van de Wielewaalreeks. Uitgave Ploegsma, A’dam, 119 blz. ƒ2,95. Een boeiend, vlot geschreven, levendig verteld verhaal over de grote dokter Albert Schweitzer. De charme van dit boekje vind ik het enthousiasme waarmee het geschreven is, en dan vergeven we graag, als niet belangrijk, de o.i. wel eens ietwat sentimentele woordkeus. Een mooi boek voor weinig geld voor 12 jaar en ouder, verzorgd uitgegeven en goed geïllustreerd.

Henk Carlier: Versieren van voorwerpen. Theo Elfrink: Linoleum snijden. Lutz de Jong: Poppenkast en poppen maken. L. Fostma: Vormen met papier. Jan Funneman: Speel ’ns poppenkast, vijf deeltjes uit de Vrije-Tijdreeks onder redactie van Lutz de Jong en Henk Carlier. Uitgave Cantecleer, Utrecht, ƒ 1,— p.d.

Na het „Speelgoed maken” van Lutz de Jong verschenen deze deeltjes, eveneens duidelijke gidsjes voor knut,selliefhebbers. Let u vooral eens op het hier bovenaangenoemde: Versieren van voorwerpen. Prettige boekjes om cadeau te geven aan jong en oud!

Druk N.y. De Arbeiderspera