tendenzen: één van een toenemend verzet, om overheerst te worden, en één van een toenemend verzet, om te overheersen. In Zuid-Afrika kan men de eerste tendens duideiyk waarnemen, de tweede echter byna in het geheel niet. Dat is de reden, waarom Zuid-Afrika buiten de stroom van de wereldontwikkeling is geraakt. Het grote probleem van Zuid-Afrika is niet allereerst een politiek, maar voor alles een zedeiyk en godsdienstig probleem.

Alan Paton brengt bepaalde aspecten van het rassenprobleem naar voren, die velen verwaarlozen: de angstwekkende desintegratie van de ontstamde Naturellen in de mynstreken en de industriecentra en de afschuweiyke vervreemding tussen blanken en zwarten. Tegenover elk politiek program staat hy sceptisch, indien zy, die voor de verwezeniyking van dit politiek program strijden, de gerechtigheid en de liefde niet in hun hart dragen.

In „Tranen over Johannesburg” zegt Msimangoe, de gedachten van Alan Paton weergevend: „Er is maar één ding, dat volkomen macht bezit en dat is liefde. Omdat, wanneer iemand liefheeft, hij geen macht zoekt en dan juist heeft hy die. Ik zie maar één mogeiykheid voor ons land en dat is onzelfzuchtige samenwerking tussen blanken en zwarten.” Maar Msimangoe zegt ook: „Voor één ding ben ik echter heel bang en dat is de waarschyniykheid, dat de blanken by ons alleen nog maar op haat zullen stuiten tegen de tijd, dat zij zich op het standpunt der liefde zullen plaatsen.”

In zyn tweede roman „Too late the Phalarope”, in het Nederlands vertaald onder de titel „De yzeren wet”, benadert Alan Paton het rassenprobleem nog weer van een andere kant. In „Tranen over Johannesburg” is het thema de vervreemding tussen blanken en zwarten, in „De yzeren wet” dat van de verhouding der beide geslachten.

De Immoraliteitswet van 1927 stelt de ontucht van een blanke en een zwarte strafbaar. De straf kan vijf jaar gevangenis zyn. Er is echter nog een andere wet: de publieke opinie, zy veroordeelt tot levenslang. Alan Paton laat tegen deze beide wetten de stem van het christeiyk geweten horen, die spreekt over vergeving tegen alies in. Pieter van Vlaanderen overtreedt de Immoraliteitswet. Zyn vader schrapt in de familiebybel zyn naam, niet één keer, maar vele keren. Zyn schoonvader zegt: Ik zou hem willen neerschieten als een hond! Maar de superieur van Pieter van Vlaanderen zegt: Als politieman ken ik een overtreding van de wet en als christen ken ik een overtreding jegens God, maar ik ken geen overtreding tegen het ras!

Mevrouw De Beaufort getuigt, dat Alan Paton in de Zuidafrikaanse letterkunde de schryver van de barmhartigheid is en dat hy in het tegenwoordige Zuid-Afrika een moedig en eenzaam man is.

Botha-Hill ligt 36 km van Durban, aan de rand van de Vallei der Duizend Heuvels, één van de mooiste stukken van Zuid-Afrika. Op de top van de heuvel ligt het sanatorium van die naam. Hier heeft Alan Paton zonder salaris gewerkt onder de jonge Indiërs en Naturellen, die als tbc.- patiënten werden opgenomen. Daar zei hy: Ik ben een Zuid-Afrikaner en ik ben er trots op, maar ik wil niet, dat myn land ondergaat in een bloedige revolutie!

Botha-Hill is veel meer dan een sanatorium. Het is de bedoeling van Paton, dat blanken naar Botha-Hill zullen komen, om de zwarten te ontmoeten en te leren ken-

nen. „Er moeten plaatsen van ontmoeting zyn,” zegt hy altyd weer, plaatsen, waar van dominatie van de blanken en discriminatie van de zwarten geen sprake is. By de blanken is zoveel vrees voor de zwarten, omdat zy elke gemeenschap met de zwarten missen. Het inneriyke leven in Zuid-Afrika is onwaarachtig. In de kerk wordt gepredikt, dat wy verantwoordeiyk voor elkaar zyn, maar wanneer men de kerk verlaat, accepteert men heel rustig de bevoorrechting van de blanken en de achteruitstelling van de zwarten.

En als de Afrikanen zeggen, dat de blanken aan de zwarten in de reservaten leen zekere mate van zelfbestuur geven, zegt Alan Paton: Hebt u wel eens de geschiedenis gehoord van de hond, die by zyn baas kwam en zei: Baas, ik heb zo’n honger? De baas, die met zyn hond meeiy had, nam een scherp mes, sneed een stuk van zyn staart af en gaf hem dat te eten! Geen leuke geschiedenis, maar er zyn op het ogenblik in Zuid-Afrika veel dingen, die niet zo leuk zyn!

Zal men naar Alan Paton luisteren? Voor de oorlog geloofde hij, dat er nog

tijd in overvloed was. Hij rekende op minstens honderd jaar. De oorlog ontnam hem die illusie. Hij vreest, dat er geen tijd genoeg is. Maar hij weet, dat wij, als wij door het tijdsprobleem geobsedeerd worden, aan Gods voorzienigheid gaan twijfelen. Daarom staat hij trouw op zijn post en als spreker van de Liberale Party strydt hy tegen de apartheid en voor de integratie.

Zijn alleraardigst boekje „Salute to my great-great-grandchildren” besluit hij met deze woorden tot zijn achter-achter-kleinkinderen: Jullie weet, dat het mijn wens voor jullie en voor de kinderen van alle volken is, dat jullie zult leven in een land zonder vrees, waar allen gelijke rechten hebben en voor allen de mogelijkheden van materiële en geestelijke ontwikkeling gewaarborgd zijn.”

Wanneer voor Zuid-Afrika de dageraad der bevryding zal aanbreken, de dageraad van de bevrijding uit de vrees voor de slavernij en uit de slavernij van de vrees?

De laatste woorden van „Tranen over Johannesburg” geven het antwoord: Dat is een geheim!

J. J. BUSKES JR.

Museumbezoek

~Zullen we vanmiddag eens naar het Rijksmuseum gaan?” „Hè ja,” vindt onze oudste, „dan kan ik laten zien waar wij met de klas zijn geweest.”

„Het Rijksmuseum, waar is dat ook al weer?” „Ach joh, je weet wel, met die poppenhuizen. Je klimt op een trapje en dan kun je erin kyken. En met die bedden met een dakje erboven.” „Ja, maar vanmiddag gaan we de andere ingang in, waar de schilderijen hangen.”

En zo wandelen we naar het Rijksmuseum. Ik loop er maar wat verloren bij. Hun spel: automerken raden, gaat mijn verstand te boven.

Maar als we, pas binnen, de hoge statige trap oplopen, worden ze stil van eerbied en ze zyn onder een hoedje te vangen als ik hen, in de bovenhal, eerst meeneem naar het glas-in-lood-raam met het portret van Vondel. „Eerst Vondel goeiendag zeggen, vaders grote vriend.” Hij is goed te herkennen: z’n vriendelijke gezicht, de platte witte kraag, het is net als op het portret by vaders bureau. „Eigeniyk is het ook een beetje myn portret,” zegt de jongste, „want ik heet toch net zo?” De andere twee jongens zy'n in druk gesprek over hoe die toch wel gemaakt zullen zijn, die reuze grote ramen met zoveel kleine, gekleurde stukjes glas.

Nu naar de schilderijen. De oudste weet de weg. Hy heeft immers onlangs vijf lessen gehad met zijn klas in die zalen. „In dit zaaltje vroeg de meneer welk schilderij wij het godsdienstigste vonden.” ~Kijk eens, dat is het kindje Jezus,” kwettert de jongste. „Ja, het zijn hier haast allemaal schilderyen van Jezus en Maria en de herders en nou moesten wij zeggen welke het echtste was, want sommige schilders maakten er zoveel bij, zie je wel, bergen en bloemen en dieren en dan vergaten ze wel eens Jezus en Maria en Jozef.”

„In de volgende zaal hebben we niets bekeken.” „Dan zullen wij nu ook maar doorlopen.” Daar begrijpen de anderen niets van. Moet je dan niet alles bekyken? Wat prettig, dat de oudste dat nu van die lessen geleerd heeft: beter een paar schilderyen goed, dan alles wat er hangt vluchtig bekyken.

We staan weer stil voor een vriendeiyke, oude herderskop, fragment van een aanbidding. „Kop staat er,” zegt een van de zonen verontwaardigd. „Dat is toch niet goed. Er moet toch zeker staan Hoofd?” We bekyken een stilleven. „O, die gaan zwemmen” is hun commentaar als we langs een boslandschap met drie naakte vrouwen lopen. Wat vinden ze Het gebed van Nic. Maas mooi. „Slaapt ze nou of bidt ze? En kijk dat poesje. Zou die mevrouw dat nou niet merken?” Bij een schuttersdoek van Frans Hals gaan we zitten. „Machtig” vinden ze dat en onze gids, de oudste zoon, weet er heel wat van te vertellen. „Weet u wat dat betekent?” vraagt een vrouw naast me. „Wil u wel geloven dat ik hier nog nooit geweest ben. Ik kyk m’n ogen uit. En dat allemaal voor één dubbeltje.”

Wat is er veel te ontdekken op het „Ijsvermaak” van d. Neer en wat een verrassing als ze op* de Sinterklaasavond van Jan Steen een'duivekater, dat lekkere brood uit Nieuwendam, zien! „Waarom huilt dat

Knipsel Gretta Zijl