DE GEBOORTE

het kleinste van alle zaden ... Mc. 4 : 31.

Het verhaal van de geboorte van Jezus vraagt, precies als andere gedeelten van het Evangelie, om geloofd te worden. Het gaat er niet om dat men het mooi en ontroerend vindt wie zou dat willen bestrijden! —, maar dat men zich erdoor laat aanspreken en er in geloof ja op zegt.

Wanneer men het zó uitdrukt, zet men echter de poort open voor een bijzonder ongelukkig misverstand. Er is vanouds over gespeculeerd of het nu werkelijk een stal zou zijn geweest, waarin Jezus geboren was. Een stal, of misschien eerder een grot? Of zo’n primitief oosters huis, waar ook de dieren hun plaats hebben en dus ook wel een voederkrib kan worden aangetroffen? En die ster, zou er inderdaad ten tijde van Jezus’ geboorte een heel bijzondere ster te zien zijn geweest? Zo een die de sterrenkundigen een „schitterende Nova” zouden noemen? Nuchter wetenschappelijk gesproken is dat zeker niet onmogelijk. Gelooft u van wel? Gelooft u van niet?

Maar om zulke vragen gaat het bij het geloof nu net helemaal niet. Men kan alles woordelijk „geloven”, wat er in die eerste hoofdstukken van Lucas en van Mattheus staat, zonder dat er ook maar een ogenblik sprake is van een geloofsantwoord op de evangelieverkondiging.

Het Kerstevangelie zegt ons dat het van de macht en de kracht niet komen moet. Dat de Redder der Wereld in een onbekende uithoek van diezelfde wereld geboren is, en dat bijna niemand dat heeft gemerkt. Men is gewend nogal wat ophef te maken van die buitenlandse vorsten die, het teken van de ster volgend, het Kind kwamen huldigen. Maar er is misschien ook aanleiding om het anders te zeggen: een paar simpele herders uit de buurt, een paar excentrieke buitenlanders, een erg godsdienstige oude man en vrouw, en verder heeft de wereld er eigenlijk niets van geweten.

Geloven wij dat God zó zijn werk doet? Durven wij daarop te bouwen? Worden wij niet moedeloos wanneer wij de „grote” dingen niet in onze greep kunnen krijgen? Hebben en houden wij een heilzaam wantrouwen tegen macht, invloed, sleutelposities, publiciteit en wat dies meer zij? Geloven wij dat God waarschijnlijk bijna zéker heel andere wegen gaat?

Dat is het veeleer waarmee wij onze moeite hebben. Van nature denken en handelen wij immers precies andersom ... „Van nature” rekenen wij met natuurlijke verhoudingen, en in de natuurlijke wereld is groot meer dan klein, sterk machtiger dan zwak, en wie hulp en> bescherming nodig heeft, zoekt die bij het sterke.

Hoe heeft Jezus de volwassen, predikende Jezus dat geweten! Waarom an-

ders heeft Hij die gelijkenis van het mosterdzaad gegeven? Hij zeide: „Hoe zullen wij het Koninkrijk Gods afbeelden, of onder welke gelijkenis zullen wij het brengen? Het is als een mosterdzaadje, dat, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op de aarde, en toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen, en grote takken maakt, zodat in zijn schaduw de vogelen des hemels kunnen nestelen.”

Hebt u wel eens zo’n mosterdzaadje op uw hand gehad? Het is niet groter dan een zandkorrel, als je ademt is het weg. Het valt, en je weet niet eens waar het gebleven is. „En toch, als het gezaaid is ...”

De evangelisten Marcus en Johannes vertellen ons niets van Jezus’ geboorte. Zij beginnen hun verhaal pas als Jezus, „toegenomen in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen” (Luc. 2 : 52), volwassen in de openbaarheid treedt. Bij Mattheus en vooral bij Lucas is het of wij, als een heel bijzondere gunst, iets mogen zien van wat eigenlijk door mensenogen niet gezien kan worden: nl. hoe het mosterdzaadje „in de aarde gezaaid wordt.”

Wonderlijke gedachte, dat ongetwijfeld voor tallozen juist dit het enige is wat wij van Christus nog wel weten: de stal van Bethlehem en het Kindje in de kribbe. Men zou ook daar lang over kunnen nadenken ... M. H. V. d. ZEYDE

Een Engel zweeft biddend hoven de kribbe. Fragment uit het middenpaneel van de triptiek „Portinari te Florence, het meesterwerkjvan Hugo van der Goes (1420-1482)

’t Wordt Kerstmis, zing een lied

Alles van Kerstmis is binnengehaald: de hoorn, de kaarsen en kerkgezang, ’t Wordt Kerstmis, zing een lied!

De winkels zijn bijna tot kerken gemaakt maar Jezus Christus staat op straat Niemand die met Hem of achter Hem gaat.

Ik zag Hem tussen de mensen gaan maar ik bleef voor een etalage staan en Hij liep door, toen ben ik verdwaald.

’t Wordt Kerstmis, zing een lied! O Kind, onze ziel is verschraald. Wij hebben alles voor Kerstmis klaargezet

maar wij vergaten de wieg. De wieg? Die kan nog in ons hart gebed, zo zingt een heel oud lied.

Ik heb een bedelaar ontmoet, „’t Wordt Kerstmis,” zei hij, „zing een lied

en gooi wat in mijn hoed!” Natuurlijk heb ik dat gedaan, toen zijn we samen aan ’t zingen gegaan:

’t Wordt Kerstmis, zing een lied!

THEO VESSEUR