wil rijden, b.v. tijdens een veilig-verkeersactie, zo vaak brokken maakt? En ten slotte: waarom levert de oudejaarsdag altijd zoveel verkeersongelukken op?

Ook gaat men beseffen, dat de gedragingen van de verkeersdeelnemers elkaar langs onverklaarbare wegen kunnen beïnvloeden. Dit komt b.v. tot uiting in de zogenaamde kettingaanrijdingen, waarvan er de laatste tijd enige zijn voorgekomen op de grote verkeersweg Rotterdam—Den Haag. Door een ongelukje (de eerste maal: het aflopen van een wiel) botst een auto op zijn voorligger en het gevolg is, dat talloze andere auto’s eveneens op hun voorligger botsen of de heg inrijden. De tweede kettingreactie op bedoelde weg was bijna niet te stuiten en leek haast op een plotseling uitbrekende aanrijdingsepidemie. Er kon slechts een einde aan worden gemaakt, doordat de Delftse politie die van Overschie, waar deze weg begint, verzocht de weg af te sluiten en het verkeer langs de zgn. oude weg te leiden. Had men hier te maken met een angstpsychose, zoals die b.v. ontstaat in een zaal, waar brand uitbreekt? In ieder geval doet zo iets vermoeden, dat de deelnemers aan het wegverkeer een zekere geestelijke eenheid vormen, waarvan men zich vroeger niet bewust was. Met dit alles weet de berechting geen raad. De van buiten komende factoren (kinderen op de weg, mistbanken, enz.) kan men nog brengen onder de strafuitsluitingsgronden. De rechter verklaart de feiten bewezen, doch acht ze onder de gegeven omstandigheden niet strafbaar, omdat overmacht of afwezigheid van alle schuld wordt aangenomen. Elegant is deze constructie echter niet, want het tenlastegelegde wordt toch maar bewezen verklaard evenals wordt aangenomen, dat men het feit als zodanig heeft begaan.*)

Doch eerst recht beginnen de moeilijkheden, wanneer men te maken krijgt met een der vele factoren, die erop terug te voeren zijn, dat de mens nu eenmaal niet feilloos reageert als een robot. Eerst dan bewijst de berechting, zoals wij die kennen, haar onmacht. Dit geldt niet alleen bij aanrijdingen en zware overtredingen, doch treedt ook bij de berechting van de kleinere verkeerszonden aan de dag. Juist daardoor is de huidige berechting vaak een factor, die verbittering en agressiviteit onder de weggebruikers in het leven roept, die op hun beurt weer tot nieuwe verkeersovertredingen aanleiding geeft.

Een enkel voorbeeld. Een 15-jarige jongen wordt bekeurd, omdat hij heeft gefietst zonder brandend achterlicht. De jongen verschijnt ter zitting en voert aan, dat, toen hij van huis ging, het achterlicht brandde, dat hij het bovendien nog kortgeleden had laten nazien en dat er niets aan haperde en ten slotte dat het onderweg door onbekende oorzaak is uitgegaan. Wanneer hij echter niet door twee getuigen kan aantonen, dat het achterlicht brandde toen hij van huis ging, wordt zijn verweer voorbijgegaan. De jongen wordt dus schuldig verklaard en, omdat hij nog geen 16 jaar is en dus, .althans, wanneer hij voor de eerste keer terechtstaat, geen boete kan krijgen, wordt hem de straf van „berisping” toegediend, welke de wet voorschrijft. Wat gaat er dan gebeuren? De kantonrechter probeert zijn zwartgalligste gezicht te trekken en geeft de knaap een flink standj e zonder dat de kantonrechter zelf overtuigd is van de schuld van de jongen (ofschoon de juridische schuld wordt aangenomen!) of zonder dat de jongen dit standje als rechtvaardig kan voelen. Er wordt dus eigenlijk een vertoning opgevoerd, die fnuikend is voor het vertrouwen, dat de rechterlijke macht bij de weggebruikers dient te hebben en die nog erger het agressieve

puberteitsinstinct aanwakkert, waardoor het resultaat van ettelijke jaren verkeersonderricht en verkeersopvoeding kan teniet worden gedaan. Deze en dergelijke overwegingen nu, doen steeds meer twijfel ontstaan aan de mogelijkheid om verkeersovertredingen en verkeersmisdrijven als een onderdeel van het normale strafrecht te behandelen.

Nu hebben sommigen een oplossing van het probleem bij de hand: stel aparte verkeersrechters aan en aparte verkeerskamers bij de rechtbanken. Behalve dat aan dergelijke specialisatie de bekende nadelen verbonden zijn, die iedere specialisatie van de rechtspraak met zich meebrengt, geeft dit voor ons probleem geen oplossing, omdat daarmee het bezwaar, dat deze materie eigenlijk niet of slechts ten dele in de strafrechterlijke sfeer thuishoort, niet is overwonnen. In welke richting m.i. de oplossing van dit vraagstuk dient te worden gezocht, daarover een volgende keer.

J. A. DE JONG

*) Weliswaar kon ook wel vrijspraak volgen, maar lang niet altijd. Vaak hangt dit van de toevallige omstandigheid af, hoe de dagvaarding is geconstrueerd.

Nogmaals: het Midden-Oosten

Met de dag wordt duidelijker, welk een beleidsfout met het door Engeland geïnspireerde Pact van Bagdad is begaan. Er werd op deze plaats reeds enige weken geleden over geschreven. Er is alle aanleiding om de verdere ontwikkeling in het Middenoosten te bezien.

De strijd die daar sinds jaar en dag plaatsvindt, heeft vele kanten. Enige tientallen jaren geleden was het Midden-Oosten een gebied, dat zich veilig in handen bevond van Engeland. Er bestond geen groter militaire zekerheid dan het Suezkanaal met omgeving. Indirect waakte Engeland bovendien aan de grenzen van Perzië. Het Midden-Oosten was zozeer een der steunpilaren van het Britse Imperium, dat geheel Engeland sinds het optreden van Lawrence durfde dromen van een hechte vriendschap met de Arabieren.

Het is deze droom, die nog steeds voortwoekert en de Britse regering een politiek voor de Arabische landen ingeeft, die elk contact met de werkelijkheid mist. Het is ook deze droom, waaruit het hedendaagse Engeland nu langzamerhand schijnt te ontwaken. Niet de Britse regering, maar de oppositie binnen en buiten de Conservatieve Partij.

Er wordt op het ogenblik een opmerkelijk felle campagne tegen premier Eden gevoerd. Hij wordt waarschijnlijk terecht verantwoordelijk gesteld voor het met betrekking tot het Midden-Oosten gevoerde beleid, dat o.a. door de nauwelijks clandestien te noemen wapenleveranties aan Egypte, sterk verzet oproept. Men voorvoelt, dat er na het vertrek uit Egypte, na het fiasco op Cyprus, na het oproer in Jordanië, na de moeilijkheden in Syrië, nog een aantal nieuwe nederlagen zullen moeten volgen.

Een analyse van hetgeen er plaatsvindt is niet eenvoudig. Op het ogenblik worden vele belangen tegen elkaar uitgespeeld. Engeland is met de Verenigde Staten in conflict over de verdeling van de economische invloed in dit gebied (olie). Engeland wordt door zijn medestanders van nu in deze landen onder druk gezet om meer voor de profijtelijke oliewinning te betalen. Amerika is veel royaler met zijn royalties. Dan is er

de voortdurende strijd tussen de Arabische machthebbers onderling. De groep die regeert trekt het meeste profijt uit het land. De macht is derhalve iets met grote aantrekkingskracht.

Daar doorheen speelt het Arabische nationalisme, dat op het ogenblik in Egypte door het leger wordt vertegenwoordigd. In de andere landen van het Midden-Oosten pogen militairen evenals in Egypte op het kussen te komen. Dit nationalisme is bepaald niet onoprecht, maar wel gevaarlijk. Wij mogen aannemen, dat de Egyptische generaals en kolonels van nieuwe welvaart voor hun gehele volk dromen. Maar wij moeten daarbij constateren, dat zij de grootste stuwkracht vinden in het uitleven van hun rancune tegenover de vroegere Westelijke overheersers, in wier schaduw zij nog steeds leven. Hun activiteit is derhalve voor hun land vrij steriel. De andere volken van het Midden-Oosten zouden er nauwelijks bij gebaat zijn, als ook zij regeringen in de geest van de Egyptische zouden krijgen.

Toch is dat nationalisme het belangrijkste verschijnsel, want het wordt op het ogenblik nog gesteund door de krachten van verzet en ontevredenheid die bij het gewone volk leven. Aan deze sterm van onderop danken de Egyptische militairen hun voorlopig verzet. En het is deze macht van het volk dat in beroering is geraakt, waardoor de Jordaanse regering en met haar de Engelse in haar plannen tot voortzetting van de samenwerking met Engeland wordt gedwarsboomd. Voor een land als Jordanië, dat door Engeland in het leven is geroepen, en welks leger door Britse officieren wordt gecommandeerd, is dit een teken aan de wand. Deze samenbundeling van de macht is blijkbaar niet voldoende om de oude politiek voort te zetten.

De misrekening is dus, dat de Britse regering, die banden van vriendschap onderhoudt met de huidige machthebbers in Jordanië, er op heeft vertrouwd daarmede de vriendschap van het gehele land te bezitten. Niets is minder waar. Het is een bittere ervaring, die men overigens had kunnen voorzien. Ook in India, in Ceylon, in Birma bestonden deze vriendschapsbanden. En ook daar heeft Engeland de bons gekregen.

Ofschoon bepaald niet de gunstigste oplossing voor de betrokken volken, ligt het toch in de lijn der ontwikkeling, dat landen als Jordanië, Syrië en Irak binnen afzienbare tijd militaire regeringen krijgen zoals Egypte al heeft. Wanneer dat het geval is, kunnen wij eveneens verwachten, dat deze regeringen zich zeer fel tegen het Westen zullen keren. Aangezien zij daartoe wel in staat zijn, maar door gebrek aan inzicht en middelen waarschijnlijk minder snel toekomen aan de oplóssing van het vraagstuk, dat aan dit alles ten grondslag ligt, nl. de verschrikkelijke armoede van hun bevolkingen, bestaat het gevaar dat deze landen op den duur in de richting van het communisme worden gedreven. Als het Westen wordt afgezworen, is er alleen nog Rusland over voor het verkrijgen van de nodige economische hulp. Dit gevaar wordt, naar ik meen, nog veel te weinig gezien. Het is een gevaar, dat met militaire overeenkomsten beslist niet wordt bedwongen. Integendeel, een Pact van Bagdad bijv. blijkt juist de nationalistische gevoelens

aan te wakkeren. H. VAN VEEN