EEN PRETTIGE ONTMOETING IN DE KOU

Er is een kleine kans, dat een kenner, staande voor de Eskimo-plastiekjes die deze maand in het Haagse Gemeentemuseum te zien zijn, bij zijn beschouwing erover termen zou gebruiken, die men veelal alleen hoort in besprekingen over moderne beeldhouwkunst. Waarschijnlijk echter zal hij iets heel anders zeggen, en daar is een goede, plezierige reden voor. Want er zit in deze kunstvoortbrengselen zo iets hartveroverends, dat het begrip ‘kunstwerk’ eigenlijk pas in je gedachten komt als je buiten weer op de tram staat te wachten. Vooral de dierenbeeldjes hebben iets wonderlijks. Immers: deze argeloze, soms onbeholpen of logge dieren zijn uitgebeeld door jagers. Een humoristische kijk op een ijsbeer is toch wel van bijzondere klasse, als men bedenkt dat de waarnemer die tegenover het allerminst vreedzame beest stond, slechts gewapend was met een harpoen en een jachtmes, en in het allergunstigste geval misschien met een jachtgeweer.

De Canadese Eskimo’s die deze beeldjes hebben gemaakt, komen al vrij veel in contact met de beschaving. Hun kunst is allerminst primitief. Dat ze humoristisch bedoeld kan zijn, is ons bekend uit folkloristische gegevens. Maar ze is vooral in het kleine en op een charmante manier monumentaal.

De beeldjes zijn gemaakt van marmer, basalt of staetiet, en ze hebben geen voetstuk. Ze zijn klein: ze worden meegenomen op de lange tochten naar de jachtterreinen en ze gaan soms van hand tot hand. Dat laatste valt sterk op: menige bezoeker zal zich erop betrappen, dat hij zo’n beeldje graag in de hand zou willen nemen om de buitengewoon geslaagde curven ervan te betasten. Maar daarover straks meer.

De Eskimo’s moeten een vrolijk volk zijn. Ondanks de hardheid van het nomadenbestaan hebben zij een grote reserve aan humor. De vroeger vrij harde qpvattingen waarbij b.v. asociale elementen werden uitgestoten zijn door het contact met de beschaving verzacht. Maar één gewoonte is blijven bestaan: nog steeds worden geschillen tussen de leden van een groep beslecht door ... een spotliederenduel! De winnaar is

hij, die naar het oordeel van de toehoorders zijn tegenstander het meest in het zonnetje heeft gezet.

De beeldjes getuigen van dezelfde humoristische wijsheid die aan deze gewoonte ten grondslag ligt. Men ziet jagers die het ontzaglijk druk hebben met touwen van sleden of kajaks (deze worden niet afgebeeld) men ziet hoe er een in afwachting van de vis staat te turen in een wak in het ijs; men ziet zeehonden onhandig over een gladde schots haspelen en desondanks snel opschieten. De jagers lachen niet, maar evenmin schijnen ze zich meer dan nodig in te spannen, en zelden vertoont hun gezicht rimpels.

. Er is echter meer: deze beeldjes hebben twee eigenschappen, waardoor men ze als kunstuiting kan beschouwen. Allereerst blijkt er uit de vormgeving een sterk gevoel voor het massieve. Uiteraard lenen de dikke pelzen van mens en dier zich daarvoor; het wonderlijke is echter dat de verwaarlozing van details niet ontaardt in plompheid. Integendeel: sierlijke rondingen spelen een grote rol, en men ziet bijna geen rechte

lijnen. Ook hebben de makers kenneiyk veel rekening gehouden met licht vlekjes en schaduwpartijen van het meestal gepolijste materiaal. De tweede eigenschap: een grote expressiviteit, is nog opvallender. Men zou willen spreken van karikaturaal, als niet alle spot ontbrak. Haast ieder figuurtje is zodanig vertekend dat een bepaalde eigenaardigheid van het onderwerp sterk naar voren komt.

Zeer goed kan men dit zien bij een van de grootste werkjes: de verbeelding van een groep jagers, die zich gewapend met harpoenen en messen over de vlakte voortbeweegt. Ondanks de grimmigheid van de groep als geheel ziet men dat de jagers zelf zich op hun gemak voeien. De laatste jager geeft aan dit geheel een licht humoristische toets: aan de stand van zijn benen kan men zien dat hij niet in de maat loopt en bezig is het stel in te halen.

Juist door deze humoristische trekjes onderscheiden zich deze beeldjes van die van vele primitieve volksstammen. Zowel expressiviteit ais decoratieve werking of monumentaliteit ziet men veel in volkskunst; maar meestal zyn de kunstwerken geladen met magische bedoelingen, die men hier byna geheel mist. Althans: voorzover b.v. de bedoeling aanwezig mocht zijn, door de afbeelding van een dier dit dier zelf op te roepen, dan wordt deze bedoeling toch grotendeels verdrongen door het feit, dat er zoveel humor en zoveel uitstekende waarneming in verdisconteerd is.

Er staat op deze tentoonstelling in het laatste zaaltje een beeldje van een beer die zijn snuit af likt. Het is ongeveer tien centimeter hoog. De soepele lijn van zyn schouders hoewel anatomisch onjuist is een uitdaging voor elke tekenaar.

Als u van dieren houdt, dan raad ik u aan te gaan kyken. Er is overigens aan de beeldjes van de Eskimo’s zelf ook veel te bewonderen. Hoe dan ook: u zult na afloop het gevoel hebben, in aanraking te zijn gekomen met een sympathiek soort mensen en dit pleit wel zeer voor de expressiviteit van deze plastiekjes. C. MILOT

Franse kolonisten in verzet

wy kunnen ons in ernst afvragen, of het zeer gematigde program, waarmede de regering van de socialist Guy Mollet het slagveld der Franse politiek heeft betreden een gelukkige keuze is geweest. Zoals bekend, hebben de verkiezingsuitslagen Frankryk er niet regeerbaarder op gemaakt. Ofschoon een zeer duideiyke winst aan links is toegevallen, moet een linkse regering om kans van slagen te hebben, kunnen steunen op een flink deel van het centrum. Regeren van socialisten en radicalen met de communisten immers is om voor de hand liggende redenen niet mogelyk. De schade, die daaruit zou ontstaan, overtreft elk ander nadeel.

Dit betekende dus, dat Mollet, toen hy overigens wel met communistische steun zyn opdracht ontving om een regering te vormen, naarstig heeft gezocht naar middelen om radicalen en socialisten enigszins met de katholieke MRP te verzoenen. Eén van die middelen was de aanvaarding van de ‘Europese richting’. De aanwezigheid van Mendès-France maakte de MRP in dit opzicht huiverachtig. Aldus heeft hy zich enigszins kunnen verzoenen

met de linkervleugel der MRP onder Robert Schuman.

Deze stap is voor Mollet bepaald niet onoverkomelijk geweest. Ook in de socialistische partij nl. is de zgn. Europese stroming zeer goed vertegenwoordigd; zelfs zo, dat mede daardoor vroeger samenwerking met Mendès-France is bemoeilijkt. Het komt er dus op neer, dat de laatste in dit opzicht een concessie heeft moeten doen.

Anders is het gesteld met de formulering van de politiek nopens Frans-Noord-Afrika. Mollet heeft geen duidelijke keuze gedaan tussen enerzijds de handhaving van het Franse oppergezag, of anderzijds de aanvaarding van het zelfbeschikkingsrecht der Noordafrikanen. Hij heeft zijn politiek vaag en voorzichtig geformuleerd, kennelijk met de vooropgezette bedoeling al diegenen uit het centrum, die het in principe afstand doen van de Franse aanspraken op Noord-Afrika verfoeien, niet te verontrusten.

Maar als er één punt is, waarop onduidelijkheid fataal kan zijn, dan is het wel dit. Het Algerijnse en Marokkaanse vraagstuk