Indonesisch patroon

Wie herinnert zich niet die enorme bloemen-patronen van het behang van een dertig jaar geleden. In die tijd eiste behangen meer vakmanschap dan tegenwoordig. Het was toen een hele toer om de banen van het behang zo te plakken dat het patroon niet al te veel geweld werd aangedaan. Het patroon moest een sluitend geheel vormen, anders was het mis.

Maar niet alleen behang of andere zichtbare dingen hebben een patroon. Ook zaken van geestelijke of maatschappelijke aard hebben een bepaald patroon. Hieruit volgt dat we bij het hanteren van maatschappelijke feiten en politieke factoren evenzeer op het patroon moeten letten daar het anders ook hier mis gaat.

In het december-nummer jl. van ‘Eastem World’ vinden we een artikel van Raden Moerdowo over het patroon van de Indonesische cultuur (The Pattern of Indonesian Culture). In genoemd artikel heeft mij de volgende passage onaangenaam getroffen:

‘De Hollanders waren ALLEEN geïnteresseerd In de exploitatie van de bodemschatten en gaven geen aandacht aan de bevordering van kunsten en wetenschappen. Daar waren slechts een paar Instituten voor hogere wetenschap, onvoldoende bibliotheken en musea en niet één kunstschool.

De hoven van Solo en Djokja hebben enige van de overgeleverde kunstschatten behoed, zoals het dansdrama en de gamelanmuzlek, maar er was geen actuele vooruitgang en geen artistieke ontwikkeling. Gelukkig echter, stimuleerde de westerse opvoeding, welke enkele Indonesische Intellectuelen hadden ontvangen, de vrijheldsgedachte.’

Het is jammer dat de schrijver van een cultureel-historische beschouwing, nog steeds geen afstand heeft kunnen nemen van de bewogen periode die achter ons ligt zodat het politieke sentiment de objectiviteit volkomen overheerst.

Als ik denk aan het Treub-laboratorium te Bogor, aan het Pasteur-Instituut te Bandoeng, de Bosscha-sterrenwacht te Lembang en ik noem de namen van een Eykman, een Treub, een Van Vollenhove en ik denk aan de verrichtingen op het gebied van het Adatrecht en aan de vele

wetenschappelijke exploitatietochten enz. enz., enz., dan is het duidelijk dat er door Nederlanders wel degelijk aandacht is geschonken aan de ontwikkeling van de wetenschap.

Nu moet men bij Indonesische publicisten niet altijd afgaan op hetgeen er gedrukt staat om een kernwaarheid te ontdekken. Het is in vele gevallen de ONDERTOON die de muziek maakt.

En als ik die ondertoon goed beluisterd heb, dan springt het volgende naar voren: Al hetgeen de Nederlanders in en voor Indonesië hebben gedaan, is niet in de eerste plaats gedaan uit liefde of belangstelling voor de bevolking van Indonesië.

Anders gezegd, we hebben Indonesië min of meer behangen met onze economische vooruitgang, onze politieke noodzakelijkheden, onze wetenschapsprestaties, doch daarbij niet gelet of het patroon wel klopte op de gewoon menselijke werkelijkheid.

A 1 ware het dat ik de tale der engelen sprak doch de liefde niet had, mijn stem was als een schel klinkend metaal.

Merkwaardig dat bij alle vooraanstaande Indonesiërs die zich uiten in woord of geschrift, steeds dezelfde ondertoon te beluisteren valt.

‘Het spreekt vanzelf, dat wanneer een Europeaan mij als een GEWOON MENS BESCHOUWDE EN BEHANDELDE, ik het zeer prettig vond, niet alleen mij daardoor zeer vereerd gevoelde, zonder mij af te vragen wie of wat de Europeaan was.’

Dit schreef Pangeran Aria Achmed Djajadiningrat in zijn ‘herinneringen’. Deze oud-regent van Bantam en in 1930 lid van de Ned. delegatie van de Volkenbond, vertrouwensvriend van dr. H. Colijn, was toch waarlijk geen extreem nationalist of blandahater. Integendeel. Het leven van deze man was één en al poging en verlangen om het vertrouwen en vriendschap van de Nederlanders te winnen.

En Raden Adjeng Kartini schreef in een briefwisseling met mevrouw Ovink—Soer: ‘Voor ons is ’t een genot om een zacht, blank wangetje met onze lippen te beroeren, maar of de bezitster van dat wangetje ’t ook prettig vindt, een groezelig zwart gezicht tegen ’t hare te voelen, is een andere vraag.’

In deze trant zijn er nog wel duizend uitlatingen neer te schrijven, waaruit het zelfde geluid doorklinkt: Het verlangen naar echt wederzijds menselijk contact.

Onze grief tegen de koloniale heerschappij van onze voorzaten berust hoofdzakelijk op het feit, dat men verzuimd heeft dit menselijk contact in een vast verbond van mensen en volken te verankeren. Op de zwakste schakel breekt de ketting. We weten welke de zwakste schakel was in de keten waarmee Nederland aan Indonesië verbonden was.

Maar goed, dat is ALLES VERLEDEN TIJD.

Thans blijft er niets anders over dan een zakelijk en diplomatiek contact. Doch ook deze contacten zijn weer aan een patroon gebonden. Mr. K. P. van der Mandele heeft als voorzitter voor de Rotterdamse Kamer van Koophandel de controverse Oost en West aangeroerd en daarbij gewezen op het belangrijke feit, dat beide partijen het spel (economisch en politiek) spelen volgens EIGEN spelregels. Volgens mr. v. d. Mandele zou een uitweg uit de controverse gevonden kunnen worden door een initiatief van het westen om tot het opstellen van gemeenschappelijke spelregels te komen. M.a.w. om het patroon van het oosten in overeenstemming te brengen met dat van het westen.

De vraag blijft of zo’n initiatief, die resultaten zal afwerpen die men zich voorstelt. Ik vermoed dat men halverwege zal blijven steken net als bij al die andere onopgeloste problemen. Het kan ook anders. Het westen kan evengoed de SPELREGELS van het oosten aanleren en zich richten naar het patroon van het oosten. Het kost meer moeite en inspanning maar zal ongetwijfeld tot betere resultaten leiden. 'Voor Nederland geldt dit vooral m.b.t. Indonesië. Er zijn toch waarlijk in ons vaderland voldoende mepsen voorhanden, die de spelregels van de Indonesiërs beheersen. En toch... het treft mij steeds weer dat de Nederlandse onderhandelaars bijna geen rekening houden met dat zgn. Indonesisch patroon. Dat ‘tawarren’ een zeer belangrijk onderdeel van het Indonesisch diplomatieke patroon is, schijnt men steeds over het hoofd te zien.

Het schijnt dat Nederland steeds weer al z’n troeven op tafel moet gooien voordat men aan een voor beide partijen bevredigend compromis toe is. Weliswaar zit Nederland tegenover Indonesië in een ongunstige onderhandelingspositie. Doch we zouden deze positie aanmerkelijk kunnen verbeteren door o.a. Indonesië een economisch en financieel hulpprogramma aan te bieden op voorwaarden met een minimum- en maximumbasis. Nederland zou dan het voordeel van initiatief hebben, aan de wereld een positief gebaar voor ogen stellen en in het tawar-spel met de Indonesiërs de armslag hebben om van het maximum trapsgewijze tot het minimum te kunnen terugdalen.

Tot nu toe zijn de partijen ongelijkwaardig geweest omdat Indonesië de almaar vragende en Nederland de almaar loslatende partij is, die bovendien op een punt gekomen is dat er bijna niets meer weg te geven valt.

Zo gezien zal elke conferentie tussen Nederland en Indonesië op geheel of gedeeltelijke mislukking moeten uitlopen omdat men, met het Indonesisch patroon van onderhandelen te weinig rekening houdt. Ook op zakelijk en diplomatiek niveau denken we nog veel te westers.

A. SNAAUW

Gij hebt ons wonderlijk bemind...

Gij hebt ons wonderlijk bemind. Uw liefde nam gestalte aan en borg zich in een schreiend Kind, zoodat Gij tot ons hart kondt gaan.

Gij hebt ons wonderlijk gezocht. Toen ons verlangen in ons sliep, eer nog ons heimwee om U riep, hebt Gij ons van den dood gekocht.

Jo Kalmijn-Spierenburg