zijn goeden naam niet. Hij daagt de beide zusters met hare dienstmaagden voor schepenen van den Briel, en verwierf de geregtelijke verklaring (geteekend 5 en 27 Aug. 1572), // dat Mayken nooit kwaad van hem sprak, maar altijd blij en vrolijk van hem scheidde; dat hij haar nooit hand of vinger met geweld had aangeraakt, en dat men van hem niets anders wist, gehoord of gezien had, dan van een Heer met eere.'' (*)

VIII.

Doch wenden wij ons weder naar het krijgstooneel. Het was zaturdag vóór Paschen (den 5den April), toen Bossu met de Spaansche vendels en eenige gewapende landzaten, te zamen 12 è, 1500 man, kwam opdagen, om den Briel te hernemen. Hij was in 25 vaartuigen over Zwartewaal en Heenvliet in de Bornisse gekomen, had daar de schepen achtergelaten, en was regtuit op den Briel aangerukt. Grof geschut had hij niet bij zich, omdat hij vóór alles spoëd4Sfd gemaakt, en van die verachte Geuzen geen ernstigen tegenstand vreesde. Trotsch wapperen de roode Bourgondische kruisen, en dreunt het krijgsgeschrei der Spanjolen onder het voortrukken door den Nieuwlandschen polder.

Maar eensklaps worden de voorste gelederen tot staan gebragt; de omgehakte boomgaarden versperren hun den weg. En tusschen die boomstammen en achter die schanskorven liügen de scherpschutters der Geuzen, en begroeten met een onafgebroken knetterend geweervuur de Spaansche kolonne. De voorsten dringen terug, terwijl de achtersten nog steeds komen opzetten, en er ontstaat eenige verwarring. Inmiddels brengen de welgemikte schoten der Geuzen hun een gevoelig verlies toe, en Bossu ziet zijne benden reeds half verward in den Nieuwlandschen polder teruggeworpen.

Maar terwijl dit hier gebeurde, is aan de andere zijde der stad een detachement Geuzen uitgerukt, onder Treslong en Roobol, en trekt langs een omweg naar de Bornisse, om de Spaansche schepen in brand te steken, waarvan ze straks

(*) v. Wijn op Wagenaar, VI Stuk, bl. 86.