een ernstig gezigt de muziek op de lessenaars, en toen zes daarvan belegd waren, keek liij, met een zevende blad in de hand, overal in de zaal rond. „ Ontbreekt er wat aan ?" vroeg de koning; de kroonprins kwam naar Pepusch toe en sprak : //Zoekt gij iets, heer kapelmeester?" — „Ja,"gaf Pepusch ten antwoord; „ hier aan dezen lessenaar ontbreekt nog eene partij."

De kroonprins vertrok zijne lippen tot een sarcastischen glimlach, en zeide: //Er zijn immers maar zes varkens bij u^\ e muziek ?" // Dat was ook zoo, XIwe Hoogheid! maar van morgen is er een speen varkentje bijgekomen: Jlauto solo."

Nu borst het gezelschap in een luid gelach uit. Eindelijk sprak de koning: „Wat? een fluit-solo? Nu, Erits, gij hebt u altijd als een perfect musicus betoond; het solo op de fluit zult gij mij ten gevalle wel op u willen nemen. Gaauw aan den lessenaar!"

Het hielp niets; de kroonprins moest zijne fluit nemen, en het speenvarkentje blazen. De oude koning lachte zoo hard hij kon, toen het gekwaek begon, en toen de koning lachte, schaterde de geheele zaal.

Met dezen afloop regt in zijn schik, vertrok Pepusch met zijne muzikanten. Het blaadje had zich omgekeerd, en in plaats van uitgelagchen te worden, werd hij toegejuicht. Wat den kroonprins betrof, deze plagt, jaren naderhand, als „oude Erits" nog gaarne al lagchende van deze zaak op te halen.

UIT HET ANTWERPSCH CHRONYKJE. (*)

Uezer dagen iets over Antwerpen willende nazien, kwam ons het Antwerpscli GJironyJcje ter hand, waarvan wij den volledigen beneden opgeven. Het volgende uittreksel zal mis-

(*) Antwerpscli Chrongkje, in hetwelk zeer veele en elders te vergeefsch gezogte Geschiedenissen sedert den jare 1500 tot het jaar 1574, zoo in die toen zoo zeer vermaarde koopstad als de andere steden van Nederland, en wel bijzonder op het stuk der GeloofS'Hervorming voorgevallen, omstandig zijn beschreven door F. G. V., en thans naar dcszeljs handschrift aan het licht gebracht. Leiden, 1743.