leden. Zij had het schoone, lange, digte zwarte haar in orde gebragt; men kon zien, hoe schoon zij eenmaal geweest was. Thans was zij een beeld van ellende, van honger, van een leven, dat in zijnen bloei zijn einde te gemoet ging. Zij kon naauwelijks vijf-en-twintig jaren tellen. Ook haar inwendig, haar zieleleven was reeds diep ingekankerd en weggevreten. Een zekere stompzinnigheid sprak uit hare strakke blaauwe oogen; dagelijksche ellende van zoo velerlei aard , ondeugd en zonde, en de onmogelijkheid om zich uit dat alles ooit te verhellen , kunnen den geest geheel gevoelloos maken. Zij had haar kindje in den arm; het sliep en was reeds zoo bleek als de moeder. Ik kon de arme vrouw niet te hard vallen.

i, Gij zijt gisteren avond, met het overige gezelschap, van het heerehuis hier teruggekeerd?"— //Ja."— //Was uw man er ook bij ?" — u Ja," — u Is hij later weêr heengegaan ?" — // Zoo veel ik weet, niet." — a Zoo veel gij weet ?" — «Ik ben spoedig in slaap gevallen; ik was moede." — // Zijt gij des nachts niet ontwaakt?" — //Slechts eens, omdat mijn kind huilde, dat ik toen de borst heb gegeven." — //Was uw man er toen nog?" — tt Ik weet het niet; ik heb niet naar hem omgezien, en het was donker."

Zij antwoordde alles op een zachten toon en alsof het over onverschillige zaken liep. Ik vroeg haar nu nog: » Kent gij iemand, die Johansen heet?" — Zij bedacht zich eene poos, en zeide toen: «Ik heb dien naam nooit gehoord."

Wist zij inderdaad van niets? of was het haar, ten gevolge van langdurige dreigementen en mishandelingen van haren man, tot gewoonte geworden om slechts nietsbeduidende antwoorden te geven ? Ik liet nu nog het bleeke meisje voor mij brengen. Haar geheim trok mij aan; en hoe ligt kon ik, door of zonder dit geheim, eene belangrijke opheldering bekomen!

Was zij in den slaap reeds een schoone engel, thans was zij het nog veel meer. Zij was rank en teeder van ligchaamsbouw, en nu reeds op weg tot ontwikkeling als maagd. Donkere oogen lagen in het sneeuwwitte gezigt, en hare lippen waren fier opgeworpen. Zij zag mij nieuwsgierig, maar ook vol vertrouwen aan, toen zij binnentrad. De nieuwsgierigheid behoorde aan het kind, het vertrouwen aan de aankomende maagd.