diging van al te zeer de zoo verderfelijke Arminiaansclie gevoelens aan te kleven, verliep zijne nering niet alleen, maar zag hij zich zelfs, wilde hij zich niet aan persoonlijke beleedigingen blootstellen, genoodzaakt de oude mijterstad te verlaten ; hij vestigde zich daarop te Amsterdam, en wel als commissionair in kruidenierswaren. Deze van Baarsel heeft zelf intusschen nooit iets aan de graveerkunst gedaan. Hij had echter een zoon, mede als hij Cornelis geheeten, die eerst Jr. achter zijnen naam schreef, doch dit achtervoegsel na den dood zijns vaders wegliet. Deze nu zal de kaartgraveur zijn geweest, waarvan de heer Kramm in zijn werk melding maakt. De oude van Baarsel wilde zijnen zoon in zijn vak grootbrengen, dat echter door zijnen dood werd verijdeld. Deze zoon, om tot een bestaan te komen, werd eerst bediende in een lakenwinkel in de Warmoesstraat, en vervolgens bij een droogist op de Nieuwmarkt. Hij had echter van kindsbeen af altijd veel aanleg en liefhebberij tot teekenen geopenbaard, en ging, terwijl hij in zijne betrekking werkzaam was, waarmede hij den kost moest verdienen, in stilte voort met zich in het teekenen te oefenen. Eindelijk, na door zijn tweeden patroon, zoowel als door zijn eersten, beknord te zijn geworden dat hij, in plaats van op zijne zaak te passen, zijnen tijd verbeuzelde met allerlei malle figuren en teekeningetjes te maken, begon het winkelvak hem tegen te staan en besloot hij het zeegat te kiezen. Daar hij heel gezellig van aard en met ieder , die van een praatje hield, spoedig goede vrienden was, kreeg hij weldra de betrekking van tweeden schrijver, aan boord van het oorlogsfregat Holland, ofschoon hij niet in die betrekking, maar op de gewone soldatenrol werd ingeschreven. Nu wilde het geval, dat de ziekentrooster of fdominé," dien men aan boord had, onder weg kwam te overlijden. Daar van Baarsel, zoo als wij reeds gemeld hebben, zeer goed over allerlei dingen wist meê te praten, — zijn mond stond nooit stil, zoo als men zegt — werd hij dadelijk tot dominé ad interim benoemd, en vervulde hij deze betrekking gedurende het verdere gedeelte van de reis. Deze reis duurde echter slechts tot aan de Kaap de Goede Hoop, waar het fregat schipbreuk leed. Na zeer veel leed en ongemak te hebben doorgestaan, zoodat omtrent de lotgevallen, door hem beleefd, wel een lijvig boekdeel zou zijn