allerlei slecht volk kaart speelt." — //Zeker!" riep Trim. // Hij compromitteert ons geheele gezelschap. Eeu knap man moet zijn fatsoen houclen."

De aangesprokene wilde iets antwoorden, maar Mary viel hem terstond in de rede. //Zwijg stil, Robin!" riep zij. // Dat kaartspelen zal u nog aan de galg brengen, en mogt dit het geval wezen, dan zal ik er met pleizier naar gaan kijken. Trim heeft gelijk; gij weet uw fatsoen niet te houden. Met zulk volk kaart te spelen en uwe behendigheid in de porterkruik te verdrinken — foei, ik wou dat ik u niet kende!" — //Nu, bedaar een beetje, vrouwlief!" riep de ander, vol verachting zijne schouders ophalende. //Ik ben degene, die ik altijd ben geweest, en het zou inij op het oogenblik niet moeijelijk vallen dit u te bewijzen; maar nu wil ik zwijgen."

Tot dusverre had Amely weinig op de bijzondere physiognomiën van het gezelschap acht geslagen; haar angst was te groot, om daarop te kunnen letten. Des te meer was zij getroffen, toen zij den spreker in het gezigt zag, en oogenblikkelijk in hem den man herkende, die haar op den noodlottigen avond in den corridor ontmoet was. Ja, dit waren de zelfde sterk sprekende eu vermetele gelaatstrekken, zoowel als het litteeken, dat over zijne linker wang heenliep. Terwijl de zoogenaamde president den nieuwen buit bij het overige in de kist legde, deze sloot en weder zakken liet, waarna de kast weder op hare plaats werd geschoven, wendde Amely geen oog meer van den man af. Met iedere minuut nam hare overtuiging toe, en het verwonderde haar slechts, dat zijn gezigt haar niet reeds terstond in het oog was gevallen, toen zij de kamer binnentrad. Zij herinnerde zich zeer goed den eigenaardigen, half uitvorschenden, half dreigenden blik , waarmede deze persoon haar op dien avond in het voorbijgaan had aangezien, en er bleef haar geen twijfel over, of hij was het.

Terwijl zij hierover nog nadacht, en eenige der aanwezige mannen, waarschijnlijk met oogmerk om een gesprek met haar aan te knoopen, naar haar toe traden, vatte Mary haar plotseling bij den arm , met de woorden: // Zeg eens, Liddy! denkt gij dat ik u hier heb gebragt opdat gij praatjes met die mannen zoudt maken? Gij zijt hier gekomen 0111 mij