tegenkanting moet ondervinden in Antwerpens bevolking, die met de versterking van hare veste in geenen deele gediend schijnt te zijn.

Maar een nog treuriger feit heeft zich opgedaan in eeue demonstratie, die onlangs bij eene tooneelvoorstelling plaats had, waarbij, nadat tot tweemalen toe hulde was gedaan aan het Nederlandsche volkslied, het Belgische door een Belg, en dat nog wel den drager van een beroemden naam — van Rijswijck — werd uitgefloten. Dat is eene laagheid, dat is landverraad; en al had ik ook den eersten bom van Antwerpens citadel in 1831 op den muiteling afgeschoten (welk feest den lsteu December ook al gevierd is door de citadelridders), ik zou dien van Rijswijck in het aangezigt hebben geslagen.

Wij, Hollanders, wij zouden er trotsch op kunnen zijn, Noord en Zuid wederom onder éénen scepter te zien, maar door verraad of partijzucht — nooit. En zoo zijn we ongemerkt genaderd aan Nederland , ons dierbaar vaderland; want u, mijn waarde Gustaaf, te vertellen van het eerste staathuishoudkundig congres, dat binnen Brussels muren te zamen kwam en nieuwe lauweren vlocht om de hoofden van zoovele Belgen en Nederlanders, zou mij inderdaad te veel ophouden.

Nederland is een klein land, ja zelfs een zeer klein land, en in de weegschaal, die het evenwigt moet bewaren tusschen de staten van Europa, vervult het zoo wat de rol van de kittelsteentjes, die de kruidenier gebruikt, om zijne waren te //tarreeren." Maar al weegt dat kittelsteentje niet op tegen de kiloos, welke de groote mogendheden in die schaal leggen, zoo vervult het desniettemin ook eene rol, al is die nederig, en die rol is ons lief, omdat ons vaderland die speelt.

Ook dit jaar hadden wij reden ons te bedroeven over een onheil, dat zwaar drukte op het geheele land. Had in 1861 het ivater ons geteisterd, in 1862 woedde het vuur, en vernielde op den 7d,;" Mei eene onzer belangrijkste fabrieksteden, het zindelijke en rijke Enschedé. Op enkele onbeduidende uitzonderingen na, werd het geheele stedeke eene