De Markies van Poza. Treurspel in vijf bedrijven. Met aanleuning vstn Schillers // Don Karlos'' opgesteld voor Rederijkers, en verzeld van eenige nieuwe Beschouwingen van gemengd letterkundigen (zoo kunst-, als taalwetenschappelijken) aard. Deventer, A. ter G-unne. 18G2. 120 bladz. in kl. 8°. Prijs ƒ —,90.

De schrijver dezer navolging van Schillers Don Carlos had, gelijk hij in zijn Nabericht meldt, reeds vóór geruimen tijd aan de rederijkerskamer zijner geboorteplaats toezegging gedaan betreffende het leveren van eenigen tooneelarbeid. Na in de keuze daarvan eenigen tijd te hebben gewankeld, is die op den Bon Carlos van Schiller gevallen. ïfu is het bekend, dat men in rederijkersgezelschappen de stukken, die daar worden opgevoerd, liefst zonder vrouwen speelt: zij, die in het // dramatisch gedicht" van Schiller voorkomen , moesten er derhalve worden uitgeligt; dit kon natuurlijk niet anders geschieden dan door eene geheele omwerking van het stuk , en het is dan ook eene omwerking — of //aanleuning" zoo als de schrijver het noemt — die ons hier geleverd wordt. Het meer of minder verdienstelijke van zoodanigen arbeid is intusschen beter te beoordeelen uit eene opvoering er van, wanneer die aan goede handen is toevertrouwt, dan uit eene bloote lezing. Over het geheel echter komt het ons voor, dat deze navolging of //aanleuning" tamelijk wel geslaagd is.

Dat de navolger zich van het Siegenbeeksche plebs wil onderscheiden, blijkt reeds uit zijn Poza met een z, Don Karlos met een k en aanleuning aan (derhalve tweemaal aan kort na elkander, dat alles behalve welluidend klinkt) op den titel. Hij schijnt een discipel van den heer Alberdingh Thijm te wezen, dien hij in de //Nieuwe beschouwingen'', waarmede zijn treurspel // verzeld" gaat, een waardig opvolger van Bilderdijk noemt. Wie het echter met de kennis onzer taal niet verder gebragt heeft dan deze //aanleuner", moest, dunkt ons, de wijsheid, zoo als in dit werkje over onze taal wordt uitgekraamd, liefst maar voor zichzelven houden. Al wat wij daarover hier ontvangen, is reeds zoo dikwijls besproken en veel er van wederlegd, dat wij er weinig nieuws in aantreffen.

ALBTJM 1862. 10