bach's helden, daar men zoo gaarne nog een aantal deelen zou doorlezen, op die boeijende en dikwijls scherpzinnige en geestige wijze geschreven. De schrijfster bezit een buitengemeen talent om zich met de karakters harer personen te vereenzelvigen en deze steeds aan zichzelven gelijk te doen blijven; zij vergeet zich nergens, en welke geheel verschillende tooneelen er ook tusschen beiden zijn gekomen, Jozef en Kaunitz, Lacy en Rosenberg blijven altijd beantwoorden aan het denkbeeld, dat men zich van hen gevormd heeft.

De beide hier aangekondigde deelen loopen van Jozefs inval in Beijeren, nog tijdens het leven van Maria Theresia, tot aan zijn dood op 20 Februarij 1790. Talrijk zijn de gebeurtenissen van dit tijdvak, te talrijk gelooven wij voor het hier gekozen bestek, want de volgorde der gebeurtenissen is niet zoo volledig als in de vroegere werken; hoe uitvoerig sommige gedeelten bewerkt zijn, schijnt het geheel in zekere mate fragmentarisch. Deze objectieve beschouwing van onze zijde ontneemt echter niets aan de subjectieve verdienste van dit werk; want wat ons is geleverd, is uitmuntend behandeld. De hoofdverdeelingen zijn de hervormingen, welke Jozef in zijne staten wilde invoeren, het bezoek dat de paus te Weenen aflegde, om den vrijmagtigen keizer weder tot een slaafschen dienaar der kerk te maken (hetgeen mislukte), dereactie van het verblinde volk tegen de maatregelen, die de keizer juist in het belang van dat zelfde volk had genomen , en de laatste worsteling — zoowel staatkundig als persoonlijk — waarin de keizer, ziende dat zijne onderdanen nog niet rijp waren voor het geluk dat hij hun wilde schenken , liet noodig oordeelde zijne weldadige verordeningen weder in te trekken, terwijl hij zelf het hoofd voor den koning der verschrikking moest buigen.

Wanneer men met gevoel voor regt en billijkheid deze geschiedenis leest, is men op' weg om een menschenhater te worden, en tot de slotsom te komen, dat de wereld, indien zij verkiest zich te laten vertrappen, dan ook maar vertrapt moet worden. Jozef stelt adelijken en burgers gelijk voor de wet, en het domme gepeupel ziet met leedwezen en schrik, dat de hoogadelijke misdadigers, door welke het altijd verguisd en geminacht is, het regtvaardige loon voor