lenten, welke in den loop van eene geheele eeuw slechts aan enkelen worden geschonken. Dit is volstrekt niet noodig. Dwaas is het dus, indien men wanhoopt om voor de vuist te leeren spreken. De geschiedenis van Griekenland en Rome bewijst het, dat men ook deze kunst door oefening kan inagtig worden, zij het ook, dat niet allen het tot de zelfde hoogte brengen zullen (56). — Het blijkt alzoo, dat de bezwaren, die men moveert, niet onvermijdelijk aan het improviseren verbonden zijn, maar veeleer moeten toegeschreven worden aan onvoldoende studie en oefening, vóór men met improviseren begint, en aan traagheid, nadat men er eenigzins gelukkig in geslaagd is. Aanhoudende studie en oefening zijn het dus, waarop alles aankomt. Dan worden die bezwaren overwonnen. Bespottelijk is het te wanen, dat men zonder deze ooit een goed. en welsprekend prediker wordt. Eu.... onverantwoordelijk handelt dus ieder Evangeliedienaar, die zich niet aangrijpt en met allen ernst er zich op toelegt, om deze preekmethode magtig te jvorden.

Doch hoe?

Op die vraag geeft hij in het derde hoofdstuk een antwoord. Daarin ontwikkelt hij, wat tot het improviseren op den predikstoel in staat stelt. Ook nu zullen wij dö wenken, die hij geeft, kortelijk vermelden.

1. De evangeliedienaar vergete niet, dat het zijne hoofdroeping is, om het woord des levens te verkondigen. Door evangelieprediking aan de uitbreiding der godsdienstige kennis, aan de heiligmaking zijner medemenschen te arbeiden, dat zij en blijve hem hoofdzaak. Alles moet hij daaraan dienstbaar maken , vlugheid in het denken, en vaardigheid in het

spreken zien te krijgen (bl. 63—66). Vraagt men hoe?

Door zich dagelijks in het spreken over allerlei onderwerpen op verschillende wijze te oefenen. Het is raadzaam, dat hij de éérste proef daarvan niet op den preekstoel neemt, — dat hij niet begint met de toepassing te improviseren , — dat hij van tijd tot tijd uitstapjes doe buiten het geschrevene opstel, — in den aanvang schrijve, — met bijbellezingen beginne, — voor eene uitvoerige dispositie zorge, — orde, verband, gedachtengang vooraf overwege, zoodat zij hem helder voor den geest staan. En is hij dan nog bevreesd, dat hij in verwarring zal geraken en zijne tegenwoordigheid van