verwacht hebben! Maar het deed ons goed en stemde ons tot meer ernst, in het halfdonker in de achterzijde der kapel slechts een eenvoudig grafgesteente te vinden, zonder eenige praal. Een fluweele kussen, en daarop eene kroon, geeft alleen blijk, dat hier eene koninginne rust. Moge het lang in vrede zijn !

Maar de nieuwe tempel, die ginds op zoo weidschen trant gebouwd wordt! Men heeft ons gezegd, dat hij door de natie zal bekostigd en de assche der vorstin daarheen gevoerd worden. Dan zal het niet ontbreken aan een schitterend praalgraf; dan gaat die treffende eenvoud, die onwillekeurig roert en eerbied inboezemt, verloren! Het zou jammer zijn.

Zwijgend verlaten wij de kapel.

Andere beelden des doods wachten ons. Onmiddelijk aan de kerk paalt de uitgestrekte akker, waarin reeds duizenden , die eens als wij onder de menschenkinderen rondwandelden , een plaatsje vonden van weinig omvang, en die nog aan duizenden eene dergelijke wijkplaats na een moeitevol leven aanbiedt. Dat zij ongelijk van stand waren, getuigen de honderden monumenten en grafzerken, die, somtijds in gulden letteren den naam en den rang melden van hem, dien zij dekken, en de rozenstruik of de treurwilg, in het enkele graan geplant.

Dat het dezen morgen ook hier geregend heeft, is duidelijk te zien aan de slingerpaden, die graauwgeel en rood er juist uitzien als natte asch. Noode betreden onze dames die glibberige paden, waar langs bloemen en heesters en grafgesteenten elkander onafgebroken afwisselen. Yan de meesten zijn de namen der dooden, die er op gebeiteld zijn, ons onbekend. Of men het te Brussel even als te Parijs reeds zoo ver gebragt heeft, dat men in de werkplaats eens steenhouwers voor den pasgestorvene een monument naar verkiezing kan uitzoeken, weten wij niet; maar zeker is het, dat het prachtigste gesteente niet altijd de assche van den deugdzaamsten en uitmuntendsten dekt.

Een eigenaardig versiersel zijn de immortellenkransen, op vele der graven gelegd: sommige zijn nog versch, andere